Thema: Inleiding in de biologie 11-09-'24

Thema 1
Inleiding in de biologie
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Thema 1
Inleiding in de biologie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik les 1 en 2
  1. Je kunt beschrijven wat biologie is en uitleggen op welke gebieden biologie een rol speelt.
  2. Je kunt de levencyclus van dieren beschrijven
  3. Je kunt de organisatieniveaus van de biologie benoemen en uitleggen dat op elk hoger organisatieniveau emergente eigenschappen ontstaan. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkele processen bij een organisme zijn ademhalen, groeien en ontwikkelen.
Welke van deze processen zijn levenskenmerken?
A
Alleen ademhalen en groeien
B
Alleen groeien en ontwikkelen.
C
Zowel ademhalen, groeien als ontwikkelen.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Levenscyclus - Levensloop

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heeft de soort Homo sapiens (mens) een levensloop of levenscyclus?
A
Levensloop
B
Levenscyclus

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de brug van mieren een voorbeeld van een emergente eigenschap?
A
Ja
B
Nee
C
Weet ik niet

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welk organisatieniveau kijk je naar deze emergente eigenschap?
A
Orgaan
B
Organisme
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt hiernaast weergegeven?
A
Een levensloop
B
Een levenscyclus

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is levenloos?
A
Drijvende vis, steen, wolken
B
blikje cola, tractor, lucht
C
Schedel, drijvende vis, overreden egel
D
blikje cola, libelle, water

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de onderstaande organisatieniveaus in de juiste volgorde van klein naar groot
biosfeer
ecosysteem
levens-
gemeenschap
populatie
organisme
orgaan
weefsel
molecuul
cel

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een goed voorbeeld van een emergente eigenschap van populaties?
A
sociale interactie
B
lopen
C
voedsel zoeken
D
vliegen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oorkwallen leggen kernreactor stil

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na welk lager organisatieniveau kan het begrip 'soort' worden geplaats?
A
Naar het organisatieniveau populatie. Er zijn meerdere populaties van een soort.
B
Naar het organisatieniveau individu. Er zijn meerdere individuen van een soort.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens welke fase van de levensloop van een koolwitje neemt het lichaamsgewicht (biomassa)het meest toe?
A
ei
B
rups
C
pop
D
imago (volwassen vlinder)

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering is juist over de levensloop en levenscyclus?
A
Een levensloop eindigt met de dood
B
Een levenscyclus geldt voor een individu en een levensloop voor een soort
C
Een levensloop bestaat alleen bij dieren en een levenscyclus ook bij planten

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

H3 Organen, weefsels en cellen
-Je kunt orgaanstelsels, organen, weefsels en cellen bij een mens en een plant herkennen en hun kenmerken en functies beschrijven.

-Je kunt beschrijven dat groepen cellen in een weefsel, orgaan of orgaanstelsel een gezamenlijke functie uitoefenen.
-Je kunt bij (delen van) organismen het verband aangeven tussen vorm en functie.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Orgaanstelsels, organen, weefsels
  • Een orgaanstelsel is...
  • Een groep organen die samen aan een bepaalde taak werken 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke orgaanstelsels ken je?

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

voorbeelden Orgaanstelsels
  • Verteringsstelsel
  • Ademhalingsstelsel
  • Bloedvatenstelsel
  • Beenderstelsel

Slide 20 - Tekstslide

https://www.cyberpoli.nl/systemen/organen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de organen bij de cijfers
  1. Luchtpijp
  2. Longen
  3. Hart
  4. Lever
  5.  Maag
  6. Dikke darm
  7. Dunnen darm 
  8. Slokdarm
  9. Milt
  10. Nieren
  11. Blaas

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Organisme
Orgaan stelsel
Orgaan
Weefsel
Cel

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet het orgaan
rechts- onder het
donker bruine orgaan?
A
Lever
B
Maag
C
Long
D
Alvleesklier

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is een orgaan van de mens.
Tot welk orgaanstelsel behoort dit orgaan?
A
Tot het ademhalingsstelsel
B
Tot het bloedvatenstelsel
C
Tot het verteringsstelsel
D
Tot het zenuwstelsel

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hiernaast zie je een orgaanstelsel van een hond. Welk orgaanstelsel is dit?
A
Skelet
B
Verteringsstelsel
C
Skelet en verteringsstelsel
D
Spierstelsel

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Orgaanstelsels, organen, weefsels
  • Een orgaanstelsel is...
  • Een groep organen die samen aan een bepaalde taak werken 
  • Een weefsel is...
  • Een groep cellen bij elkaar met dezelfde vorm en functie

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke typen
weefsels ken je?

Slide 29 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende weefsels  
Epitheel/dekweefsel
Spierweefsel
Zenuw weefsel

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een groep cellen met dezelfde vorm of functie
A
Weefsel
B
Orgaan
C
Orgaanstelsel
D
Organisme

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tussencelstof
Sommige weefsels hebben tussencelstof.
  • Het soort tussencelstof  is afhankelijk van de functie van het weefsel
  • Kraakbeen heeft veel collageenvezels en is dus erg flexibel
  • Been heeft veel kalkzouten en is dus erg stevig

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt de leer (wetenschap) van weefsel genoemd?
A
pathologie
B
hematologie
C
histologie
D
microbiologie

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk organenstelsel is dit?
A
bloedvatenstelsel
B
verteringsstelsel
C
uitscheidingsstelsel

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het spierstelsel een organenstelsel?
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Orgaan
Organisme
Orgaanstelsel
Weefsel

Slide 37 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het stukje weefsel in de afbeelding is
Kraakbeenweefsel
Botweefsel

Slide 38 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je spreekt van een nieuwe soort als organismen van deze soort zich niet meer kunnen voortplanten met de organismen van de oude soort
A
juist
B
onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een weefsel
A
Cellen in verschillende organen met een vorm en functie
B
de cellen in een orgaan
C
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

organisme
levensverschijnselen
stofwisseling
enzymen
dood
levenloos
verschijnselen die laten zien dat je leeft
levende wezens
dingen die nooit geleefd hebben
versnelt een chemische reactie
alle chemische reacties in een organisme
organisme dat geen levensverschijnselen meer vertoond

Slide 42 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke organismen komt het levenskenmerk uitscheiden voor?
A
Bij alle organismen
B
Alleen bij dieren
C
Alleen bij planten

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorm en functie
  • Vaak is er zichtbaar verband tussen vorm van cellen en weefsels en hun functie binnen het lichaam
  • Bijvoorbeeld: de rug bestaat uit vele schijven waardoor hij kan buigen 
  • Maar ook het hele lichaam is vaak gevormd met een functie
  • voorbeeld: Dieren in het water, onder de grond of in de lucht zijn gestroomlijnd.  

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zitten de krokodil zijn poten aan de zijkant van zijn lichaam ?

Slide 45 - Tekstslide

hierdoor kan een krokodil heel snel draaien. echter is het in het geval van de krokodil zo dat hij ook zijn poten onder zijn lichaam kan zetten waardoor hij ook heel snel kan rennen.
Wat zegt de vorm over de functie?

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doen / maken 
Lezen blz. 13 t/m 20
Maken opdrachten 10 t/m 17


Inspiratie uit de natuur.



Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorm en functie
Oplossingen voor problemen? Vorm en functie bekijken van biologische eenheden. 



Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is biomimicry?
A
wetenschap die aan mimiek doet
B
wetenschap die de natuur imiteert
C
wetenschap die producten uit de natuur haalt
D
wetenschap die voorbeelden uit de natuur bestudeert en gebruikt voor producten of om problemen op te lossen

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doen / maken
Context: Lezen ‘Inspiratie uit de natuur’ maken opdr. 18

Kan je nog meer voorbeelden benoemen die vanuit de natuur gebruikt zijn in bijv. de bouw of in de techniek?

Zoek minstens één voorbeeld op, maak gebruik van het internet. 

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies