Ma 1 febr Spelling werkwoorden/ tussenletters in samenstellingen

Werkwoorden vervoegen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden vervoegen

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

- Je kan werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling.
spelling: werkwoordspelling

Slide 2 - Tekstslide

werkwoord (ww)

- werkwoorden = doe-woorden


- zegt wat iets of iemand doet of overkomt


- past zich aan de zin aan (vervoegen)




Slide 3 - Tekstslide

Sterke en zwakke ww
Bij het vervoegen van een zwak werkwoord verandert de klank niet, daar is het werkwoord te zwak voor.
 (bijvoorbeeld werk - werkte)
Sterke werkwoorden hebben wel 'genoeg kracht' om de klank te laten veranderen. 
(bijvoorbeeld loop - liep)

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend
vallen: val - valt- vallen - viel - vielen - gevallen - vallend

Slide 5 - Tekstslide

Drie werkwoordsvormen
- Persoonsvorm
- Voltooid deelwoord
- Infinitief

Slide 6 - Tekstslide

schema werkwoordspelling

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordspelling schema

Slide 9 - Tekstslide

Extra oefenen werkwoordspelling
Je gaat werkwoordspelling oefenen en kunt uit drie manieren kiezen:
- 't sexyfokschaapspel
- puzzel werkwoordspelling (cambiumned)

Slide 10 - Tekstslide

Hij heeft het boek [aangepakt].
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 11 - Quizvraag

Er is een ongeluk (gebeuren).
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 12 - Quizvraag

Wat ga jij vanavond (doen)?
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief

Slide 13 - Quizvraag

Ik vind [zwemmen] leuk.
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 14 - Quizvraag

'betaalt'
is een
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 15 - Quizvraag

De pizza was helemaal (verbranden).
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 16 - Quizvraag

Wie heeft dat (gedaan)?

A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief

Slide 17 - Quizvraag

Wat is GEEN werkwoord.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
onderwerp

Slide 18 - Quizvraag

Wat kan 'hinderend' voor soort werkwoord zijn?
A
persoonsvorm
B
tegenwoordig deelwoord
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 19 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm hebben: gekroond/verkocht/ontsnapt?
A
infinitief
B
voltooid deelwoord
C
persoonsvorm
D
onvoltooid deelwoord

Slide 20 - Quizvraag

De grenssoldaten (vermoeden) geen gevaar.
A
onvoltooid deelwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 21 - Quizvraag

Welke vorm heeft dit werkwoord?

verzachten
A
infinitief
B
voltooid deelwoord
C
persoonsvorm verleden tijd
D
persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 22 - Quizvraag

Samenstellingen

Slide 23 - Tekstslide

Samenstellingen

Slide 24 - Tekstslide

Samenstellingen

Slide 25 - Tekstslide

Samenstellingen

Slide 26 - Tekstslide

Samenstellingen

Slide 27 - Tekstslide

Tussenletter in samenstellingen

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Huiswerk voor do 4 februari
Maken opdr. 1 t/m 3
van Spelling blok 4
len blz. 174

Slide 30 - Tekstslide