12/3/2025: collocaties

Aan het eind van deze week:
- Ken je de stijlfiguren eufemisme, ironie, understatement en sarcasme. 
- weet je wat metonymie en synesthesie zijn;
- ken je de betekenis van een aantal thematische uitdrukkingen;
- kun je verschillende collocaties herkennen en gebruiken.

Deze week: leesboek mee!
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- Ken je de stijlfiguren eufemisme, ironie, understatement en sarcasme. 
- weet je wat metonymie en synesthesie zijn;
- ken je de betekenis van een aantal thematische uitdrukkingen;
- kun je verschillende collocaties herkennen en gebruiken.

Deze week: leesboek mee!

Slide 1 - Tekstslide

Welk deel van de zin is figuurlijk gebruikt?

De gemeente heeft de plannen om de ringweg te verbreden in de ijskast gezet.

Slide 2 - Tekstslide

Welk deel van de zin is figuurlijk gebruikt?

De gemeente heeft de plannen om de ringweg te verbreden in de ijskast gezet

= uitgesteld

Slide 3 - Tekstslide

Welk deel van de zin is figuurlijk gebruikt?

Zong Ingrid in Holland’s Got Talent werkelijk zo slecht dat ze voor paal stond?

Slide 4 - Tekstslide

Welk deel van de zin is figuurlijk gebruikt?

Zong Ingrid in Holland’s Got Talent werkelijk zo slecht dat ze voor paal stond?

= zich belachelijk maakte

Slide 5 - Tekstslide

Welk deel van de zin is figuurlijk gebruikt?

Als student kocht ik kleren bij Zeeman, want ik had het niet zo breed.

Slide 6 - Tekstslide

Welk deel van de zin is figuurlijk gebruikt?

Als student kocht ik kleren bij Zeeman, want ik had het niet zo breed.

= had weinig geld

Slide 7 - Tekstslide

Vaste combinaties

Sommige woorden komen heel vaak voor in combinatie met andere woorden.
Zulke vaste combinaties noemen we collocaties. Voorbeelden zijn:

Slide 8 - Tekstslide

  • een zelfstandig naamwoord met een vast werkwoord: een besluit nemen;
  • uitdrukkingen met een werkwoord: het onderspit delven; de plank misslaan;
  • uitdrukkingen zonder werkwoord: het volle pond; een gelopen race;
  • uitdrukkingen met een woordpaar: op stel en sprong; wis en waarachtig;
  • uitdrukkingen met een woordpaar en een vast werkwoord: paal en perk stellen (aan); van toeten noch blazen weten; kant noch wal raken.



Slide 9 - Tekstslide

Maken en bespreken
Taal paragraaf 6: Uitdrukkingen en collocaties
Bladzijde 102 en 103
Opdracht 1 + 2 + 3

Slide 10 - Tekstslide

Weet je nu: 
- Wat de verschillende stijlfiguren zijn en hoe je deze kunt herkennen? 
- Wat metonymie en sysesthesie zijn? 
- De betekenis van verschillende collocaties? 










Huiswerk: 
Taal paragraaf 6: Uitdrukkingen en collocaties
Bladzijde 102 en 103
  • Opdracht 1 + 2 + 3


Slide 11 - Tekstslide