"Toen de bewoners van het eiland ons zagen, kwamen ze meteen in een prauw, een schuitje gemaakt uit een holle boomstam, bij ons aan boord. Ze brachten wat appels, citroenen, rijst en kippen mee en maakten ons duidelijk dat er aan wal nog meer van dat alles was. Om uit te leggen dat ze ook nog koeien, schapen, kalveren en pluimvee hadden, riepen ze ‘boe boe!’ en ‘kukeleku!’
Wij keken met verbazing naar deze lieden. Deze mensen waren helemaal naakt, op een lapje voor hun schaamdeel na. Ze waren geelachtig-zwart van kleur."
"Dikwijls namen we, als we aan land gingen, een speelman mee die op de viool speelde, waar de eilandbewoners zeer verwonderd over waren. Het was zo iets nieuws voor ze dat ze niet wisten hoe ze 't hadden; ze gingen er in een kring om heen staan, knipten met hun vingers, dansten en sprongen en waren blij en vrolijk. Wij konden niets bij ze ontdekken dat er op wees dat ze God kenden of een godsdienst hadden. Hier en daar stonden bij hun huizen de schedels van ossen op staken en voor zover we zien konden, aanbaden ze die dingen. Met de ware God schenen ze volkomen onbekend te zijn."
Afbeelding: Onderhandelingen met de inheemse bevolking.
(bron: https://www.dbnl.org/tekst/nijg001jour01_01/nijg001jour01_01_0005.php