Samentrekkingen

Samentrekkingen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samentrekkingen

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
Nakijken huiswerk
Korte herhaling samengestelde zinnen
Uitleg & oefenen samentrekkingen
Verwerkingsopdrachten (p. 30/31) opdr. 1, 2 & 4.

Slide 2 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdzin- bijzin
Een bijzin is een onderdeel van een hoofdzin. Het is dus in feite een zinsdeel, maar dan met een eigen pv. Daarom noem je een bijzin ook wel een zinsdeelzin. 

Van een bijzin/ zinsdeelzin kun je ook een gewoon zinsdeel maken, door hem te vervangen door een enkel woord.  

Slide 4 - Tekstslide

voorbeeld zinsdeelzin
Wie van soep houdt, moet eens bij Kathy's gaan eten.

Wat is hier de bijzin? Het deel van de zin dat je door een enkel woord kunt vervangen.

Wie van soep houdt > Kees > Kees moet eens bij Kathy's gaan eten. 

Slide 5 - Tekstslide

zinsdeelzin = zinsdeelfunctie
Wie van soep houdt > Kees > Kees moet eens bij Kathy's gaan eten. 

{Wie van soep houdt} ow-zin, moet eens bij Kathy's gaan eten. 

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken huiswerk:
Houd je schrift in de buurt:

Slide 7 - Tekstslide

Hebben jullie gelezen wat de krant over de aanslag schreef?
A
Hebben jullie gelezen = hoofdzin
B
Hebben jullie gelezen = bwb-bijzin
C
wat de krant over de aanslag schreef? = lv-bijzin
D
wat de krant over de aanslag schreef? = bwb-bijzin

Slide 8 - Quizvraag

Wie hem helpt met het opknappen van zijn tuin, geeft hij een stekje.
A
wie t/m opknappen = ow-bijzin
B
geeft t/m stekje = mv-bijzin
C
wie t/m tuin = lv-bijzin
D
wie t/m tuin = ow-bijzin

Slide 9 - Quizvraag

Wat Maarten in de vitrine van de banketbakker ziet wil hij graag eten.
A
Wat t/m ziet = hoofdzin
B
Wat t/m ziet = lv-bijzin
C
wil t/m eten = bwb-bijzin
D
Wat t/m ziet = ow-bijzin

Slide 10 - Quizvraag

Ik neem mijn paraplu mee, omdat het vanmiddag gaat regenen.
A
Omdat t/m regenen = hoofdzin
B
Omdat t/m regenen = lv-bijzin
C
Ik t/m mee = ow-bijzin
D
Omdat t/m regenen = bwb-bijzin

Slide 11 - Quizvraag

Vraag 5:  
Bonnie

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 6
Brecht

Slide 13 - Tekstslide

Samentrekking
Doel: efficiënt spreken/ schrijven. 
Voorkomen van herhalingen in een zin:

Op ballet leren we klassiek ballet, modern ballet en jazzballet.

Slide 14 - Tekstslide

Typen samentrekking
Voorwaartse samentrekking: het gemeenschappelijke deel wordt vooraan in de samentrekking genoemd.
  • een mooi horloge en een lelijk ~

Achterwaartse samentrekking:  het gemeenschappelijke deel wordt achteraan in de samentrekking genoemd.
  • in voor- en tegenspoed

Slide 15 - Tekstslide

Niveaus van samentrekking
woordniveau: een woorddeel wordt weggelaten en op de plek van het weggelaten woorddeel wordt een streepje genoteerd: 
  • voorwaarts: bakkersbollen en -speculaas
  • achterwaarts: voor- en achteruitgang

Slide 16 - Tekstslide

Niveaus van samentrekking
Woordgroepsniveau: binnen een woordgroep worden een of meer woorden weggelaten:
voorwaarts: gescheiden mannen en vrouwen
achterwaarts: grote en middelgrote steden

Slide 17 - Tekstslide

Niveaus van samentrekking
zinsniveau: een of meer zinsdelen (ow, wg, lv, mv, bwb etc.) die twee keer voorkomen worden weggelaten.
  • (voorwaarts) Mees gaat op de fiets en Joia (...) op de scooter
  • (achterwaarts) Wij werken (...) en onze kinderen studeren elke dag van de week.

Slide 18 - Tekstslide

Ela geeft in het sportcentrum zelf streetdancelessen en steplessen.
Welk woord(deel) mag je weglaten?
A
zelf
B
sport
C
lessen (van streetdance)
D
lessen (van step)

Slide 19 - Quizvraag

Welk zinsdeel ontbreekt in de samentrekking?
"Lotte is heel grappig en past eigenlijk totaal niet bij die saaie Martijn."
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Quizvraag

"Van de 16e tot de 20e eeuw was het Britse rijk groter dan ooit."
Wat voor type samentrekking?
A
op woordniveau
B
op woordgroepsniveau
C
op zinsniveau
D
geen samentrekking in deze zin

Slide 21 - Quizvraag

Maak opdracht 1, 2 en 4 (p. 31)

Slide 22 - Tekstslide