Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Grammatica - H2 - uitwerkingen - het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde
1 / 28
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
In deze les zitten
28 slides
, met
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Het naamwoordelijk gezegde
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
- Sta/zit vragen
- Huiswerk bespreken (opdracht 1 t/m 4 blz. 59).
- Lezen (15 min)
- Kerstquiz - als er tijd voor is.
Slide 2 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
De persoonsvorm en noodzakelijke aanvulling die niet werkwoordelijk is noemen we het naamwoordelijk gezegde.
Waar of niet waar?
Slide 3 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
De persoonsvorm en noodzakelijke aanvulling die niet werkwoordelijk is noemen we het naamwoordelijk gezegde.
WAAR
Slide 4 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
Bij het werkwoordelijk gezegde 'is' het onderwerp iets.
Waar of niet waar?
Slide 5 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
Bij het werkwoordelijk gezegde 'is' het onderwerp iets.
NIET WAAR -> het onderwerp DOET iets
Slide 6 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
In onderstaande zin is sprake van een naamwoordelijk gezegde:
Onze nieuwe buurjongen heet Frits van Duren.
Waar of niet waar?
Slide 7 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
In onderstaande zin is sprake van een naamwoordelijk gezegde:
Onze nieuwe buurjongen heet Frits van Duren.
WAAR -> heet [Frits van Duren]
Slide 8 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
In onderstaande zin is sprake van een
werkwoordelijk gezegde
:
Ina is ziek geworden.
Waar of niet waar?
Slide 9 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
In onderstaande zin is sprake van een
werkwoordelijk gezegde
:
Ina is ziek geworden.
NIET WAAR -> is [ziek] geworden
Slide 10 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
In onderstaande zin is sprake van een
naamwoordelijk gezegde
:
Lance bleek de sterkste wielrenner.
Waar of niet waar?
Slide 11 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
In onderstaande zin is sprake van een
naamwoordelijk gezegde
:
Lance bleek de sterkste wielrenner.
WAAR -> bleek [de sterkste wielrenner]
Slide 12 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
In onderstaande zin is sprake van een
werkwoordelijk gezegde
:
Lance bleek de sterkste wielrenner te zijn.
Waar of niet waar?
Slide 13 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
In onderstaande zin is sprake van een
werkwoordelijk gezegde
:
Lance bleek de sterkste wielrenner te zijn.
NIET WAAR
-> naamwoordelijk gezegde is:
bleek [de sterkste wielrenner] te zijn. Koppelwerkwoord (kww) is: zijn (kww staan meestal achteraan in de zin)
Slide 14 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
Is in onderstaande zin sprake van een
naamwoordelijk gezegde
?
Het glas is halfvol.
Waar of niet waar?
Slide 15 - Tekstslide
Waar of niet waar...
Ga
staan
als je denkt dat dit
waar
is en blijf
zitten
als je denkt dat het
niet waar
is:
Is in onderstaande zin sprake van een
naamwoordelijk gezegde
?
Het glas is halfvol.
WAAR -> is [halfvol]
is -> kww
Slide 16 - Tekstslide
Wat was het
naamwoordelijk gezegde
ook al weer?
Slide 17 - Tekstslide
Bespreken opdrachten - naamwoordelijk gezegde
Opdracht 1, 2, 3 en 4 op blz. 59.
Slide 18 - Tekstslide
Antwoorden opdracht 1 - blz. 59
1 ow = de coördinator; hij doet iets (gaat iets doen) -> wg
2 ow = de uitverkoop; het ow is iets -> ng
3 ow = Sommige dingen; het ow is iets -> ng
4 ow = de voorzitter; hij doet iets (gaat iets doen) -> wg
Slide 19 - Tekstslide
Antwoorden opdracht 2 - blz. 59
1 pv = is
ow = Het openbaar vervoer
ng = is [ideaal]
2 pv = schijnt
ow = Ruben uit klas 4
ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn
3 pv = zal
ow = een eigen vakantiewoning
ng = zal [onbetaalbaar] blijven
Slide 20 - Tekstslide
Antwoorden opdracht 2 - blz. 59
4 pv = is
ow = Jouw zelfgemaakte citroentaart met aardbeien
ng = is [heel lekker] geworden
5 pv = blijkt
ow = Het nieuwe wetsvoorstel over privacy
ng = blijkt [nogal ingewikkeld]
6 pv = schijnt
ow = alles
ng = schijnt [in orde]
Slide 21 - Tekstslide
Antwoorden opdracht 3 - blz. 59
Voorbeelden:
- Rens was gisteren ook op het feest van zijn klasgenoot.
- Diana is [een fan van de band Metallica].
- Wie wil vanavond tot 12 uur blijven?
- Freek blijft voorlopig [de grootste kanshebber op de titel].
Slide 22 - Tekstslide
Antwoorden opdracht 4 - blz. 59
1. a pv = zijn
ow = Nederlandse dj’s
ng = zijn [enorm populair]
bwb = de laatste jaren
Slide 23 - Tekstslide
Antwoorden opdracht 4 - blz. 59
2. pv = geeft
ow = Dj Martin Garrix
wg = geeft
lv = een show voor alle leeftijden
bwb = in de RAI
Slide 24 - Tekstslide
Antwoorden opdracht 4 - blz. 59
3. pv = belooft
ow = Garrix
wg = belooft
lv = een spetterende avond
mv = het publiek
bwb = Met zijn optreden
Slide 25 - Tekstslide
Antwoorden opdracht 4 - blz. 59
4. pv = worden
ow = De bezoekers
ng = worden [steeds vrolijker]
bwb = tijdens deze spectaculaire show
Slide 26 - Tekstslide
Maak je klaar voor de kerst quiz!
Slide 27 - Tekstslide
Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten in stilte lezen uit je leesboek.
Boek niet bij je? Maak dan opdracht 5 op blz. 59 en lever deze met je naam erop bij mij in aan het einde van de les.
timer
10:00
Slide 28 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Herhaling Grammatica uitgebreid
Mei 2024
- Les met
46 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1-3
V2 Grammatica 20: naamwoordelijk gezegde
Februari 2024
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Les 2: naamwoordelijk gezegde
December 2020
- Les met
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Grammatica zinsdelen
Maart 2020
- Les met
13 slides
Middelbare school
HV2 Naamwoordelijk gezegde
Februari 2022
- Les met
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Les 8 M2A reserve NG les
September 2022
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
9.1 Hh zinsdelen, onderwerp en pv (theorie + quiz)
December 2023
- Les met
34 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Herhalen Grammatica Zinsdelen
Maart 2021
- Les met
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1