Donderdag 20 mei

Donderdag 20 mei 

- Rekenen week 4 les 1 deelsommen met rest 
- Taal: les 19 samengestelde zin 
- Spelling les 14b voltooid deelwoord 


1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
WoordenschatBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Donderdag 20 mei 

- Rekenen week 4 les 1 deelsommen met rest 
- Taal: les 19 samengestelde zin 
- Spelling les 14b voltooid deelwoord 


Slide 1 - Tekstslide

Rekenen 
Verdeel 5282 knikkers over zakjes van 32 knikkers

Slide 2 - Tekstslide

Rekenen 
Verdeel 3784 autobanden in stapels van 45 banden


Slide 3 - Tekstslide

‘Een fabriek vult zakken met 15 kg voer. Er is 1300 kg voer.’

Slide 4 - Open vraag

Taal: samengestelde zin 

Een samengestelde zin bestaat uit twee hoofdzinnen óf uit een hoofdzin en een bijzin. Deze zinnen zijn met elkaar verbonden door een voegwoord.


Slide 5 - Tekstslide

2 manieren om een hoofdzin/ bijzin te herkennen 
1) De voegwoorden
En, maar, want, of: 2 hoofdzinnen
terwijl, omdat, zodat, nadat: 1 hoofdzin, 1 bijzin 

- In een hoofdzin staat de PV naast het OW
- In een bijzin staat de PV bijna altijd achteraan 

Slide 6 - Tekstslide

LET OP:
1) In zin 1a van Snappet staat de zin: "Als ik uitziek, kan ik volgende week mee"

ALS is óók een voegwoord voor een samengestelde zin met 1 hoofdzin en 1 bijzin. In dit geval staat de bijzin vooraan de zin. 

Slide 7 - Tekstslide

Anja miste haar oude klasgenootjes een beetje, maar de nieuwe waren ook aardig.

Slide 8 - Open vraag

Omdat de krant gedrukt wordt, moet je hem eerst goed controleren.

Slide 9 - Open vraag

Hij studeerde zeebiologie en ging daarna naar de kunstacademie.

Slide 10 - Open vraag

Ik ben deze week extra voorzichtig met de corona-regels, zodat ik zaterdag naar het Songfestival kan

Slide 11 - Open vraag

Spelling 14b voltooid deelwoord

Slide 12 - Tekstslide

Welk werkwoord is fout geschreven?
A
Hij heeft gewandeld
B
Hij vluchte
C
Hij heeft gezien
D
Hij onderzocht

Slide 13 - Quizvraag

Welk werkwoord is verkeerd geschreven?
A
Hij bewoog langzaam
B
Het eten bedierf snel
C
Hij braade de kip
D
Hij genas snel

Slide 14 - Quizvraag

Welk werkwoord is verkeerd geschreven?
A
Zij hing de lamp op
B
Zij hangde de lamp op
C
Zij floot
D
Zij bood

Slide 15 - Quizvraag

Welk werkwoord is verkeerd geschreven?
A
Zij verbreedde
B
De kat sloop
C
Hij lacht
D
De buurvrouw bid

Slide 16 - Quizvraag

Bij de controle (worden, vt) vijfentwintig bonnen (uitschrijven, vd) aan vijftig bestuurders.

Slide 17 - Open vraag

De deelnemers (hebben, tt) dat zware parcours (bedwingen, vd).

Slide 18 - Open vraag

De failliete winkelier (hebben, tt) zichzelf niets (verwijten, vd).

Slide 19 - Open vraag

Die steile helling (worden, tt) morgen (beklimmen, vd) door die waaghals.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide