17/3 H4 woorden korter schrijven (+ oefening met n of zonder en verkleinwoorden)

timer
15:00
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

H4 woorden korter schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Lezen (al gedaan)
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les :
  • weet je wat afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen zijn en kan je ze herkennen in een tekst
  • weet je hoe je afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 5 - Woordweb

Even testen

Slide 6 - Tekstslide

... wegen leiden naar Rome
A
vele
B
velen

Slide 7 - Quizvraag

Dat vonden wij ... geen goed plan.
A
beide
B
beiden

Slide 8 - Quizvraag

Deze wet moet door ... afgevaardigden worden goedgekeurd.
A
alle
B
allen

Slide 9 - Quizvraag

Door ... details kun je het overzicht verliezen.
A
alle
B
allen

Slide 10 - Quizvraag

Er is nog nooit een kok gevonden die koken kan voor ... monden.
A
alle
B
allen

Slide 11 - Quizvraag

........ zijn digitaal handiger dan ..............
A
jongere, oudere
B
jongeren, oudere
C
jongeren, ouderen
D
jongere, ouderen

Slide 12 - Quizvraag

... jongens hebben zich afgemeld voor de toneelworkshop.
A
beide
B
beiden

Slide 13 - Quizvraag

... reisden afgelopen zondag gratis met het Boekenweekgeschenk als treinkaartje.
A
Vele
B
Velen

Slide 14 - Quizvraag

... zijn gewoon te lui om iets uit te voeren.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 15 - Quizvraag

De twee jongens, die ........... op voetbal zitten, gaan volgende week een wedstrijd spelen.
A
beide
B
beiden

Slide 16 - Quizvraag

1. de hand -> het hand

2. het been -> het been

3. de rug -> het rug

4. de vinger -> het vinger

5. de voet -> het voet

6. het oog -> het oog
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
je
tje
je
je
tje
getje

Slide 17 - Sleepvraag

Hoofdregel verkleinwoorden
Bij veel zelfstandige naamwoorden kunnen we het verkleinwoord maken door er -je, -tje, -pje of -etje achter te zetten.
*-je -> mensje, koekje
*-tje -> touwtje, aardbeitje
*-pje -> raampje, probleempje
*-etje -> balletje, biggetje
 -Let erop dat je bij -etje soms een verdubbeling van de medeklinkers krijgt.

Slide 18 - Tekstslide

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de haring¨
A
het haringkje
B
het haringtje
C
het harinkje
D
het haringetje

Slide 19 - Quizvraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de mal¨
A
het maletje
B
het malpje
C
het maltje
D
het malletje

Slide 20 - Quizvraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨het pad¨
A
het padje
B
het paadje
C
het padtje
D
het padetje

Slide 21 - Quizvraag

Maak het juiste verkleinwoord van 'de berging'
A
de berginkje
B
de bergingetje
C
de bergingkje
D
de bergingtje

Slide 22 - Quizvraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de coupé¨

Slide 23 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨het residu¨

Slide 24 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de haiku¨

Slide 25 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de pony¨

Slide 26 - Open vraag

Maak het verkleinwoord van 'oma'

Slide 27 - Open vraag

Maak het verkleinwoord van 'dvd'

Slide 28 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de parachute¨

Slide 29 - Open vraag

Maak het juiste verkleinwoord.
¨de brancard¨

Slide 30 - Open vraag

Welke regels van uitzonderingen bij verkleinwoorden weet je allemaal?

Slide 31 - Open vraag

Welke afkortingen uit
het Nederlands ken je?

Slide 32 - Woordweb

Woorden korter schrijven
Eerst een testje

Slide 33 - Tekstslide

Ken je deze afkortingen?

Slide 34 - Tekstslide

Ken je deze afkortingen?
Hollandse Eenheidsprijzen 
Maatschappij Amsterdam 
Gemeentelijke  Gezondheidsdienst
Kentucky Fried Chicken
Algemene Nederlandse Wielrijdersbond
Make-up Art Cosmetics
Peeters Noten Industrie

Slide 35 - Tekstslide

Woorden korter schrijven
Afkorting
  • Weergave woord(groep) met beperkt aantal letters.
  • Je spreekt het uit als het oorspronkelijke woord. 
  • Je schrijft het met een of meer punten.
  • Gebruikt hoofdletters als het in het oorspronkelijke woord voorkomt. 

e.d. (= en dergelijke), Z.M. (Zijne Majesteit)

Slide 36 - Tekstslide

Waar staat de afkorting [m.b.t.] voor?

Slide 37 - Open vraag

Woorden korter schrijven
Letterwoord
  • Bestaat uit eerste letters van naam/woordgroep
  • Je spreekt het uit als een woord
  • Geen punten
  • Je gebruikt hoofdletters als die ook in het afgekorte woord voorkomen.

pin (persoonlijke identificatienummer), NAVO (=Noord-Atlantische Verdragsorganisatie)

Slide 38 - Tekstslide

Waar staat het letterwoord [havo] voor?

Slide 39 - Open vraag

Woorden korter schrijven
Initiaalwoord
    • Gevormd volgens de regels van het letterwoord
    • Je spreekt de losse letters uit

    btw (= belasting over toegevoegde waarde); NS (= Nederlandse Spoorwegen)

    Slide 40 - Tekstslide

    Waar staat het initiaalwoord [pc] voor?

    Slide 41 - Open vraag

    Woorden korter schrijven
    Verkorting
      • Opgebouwd uit een of meerdere delen van lettergrepen
      • Je spreekt het uit als een woord

      info (= informatie, wifi (wireless fidelity)

      Slide 42 - Tekstslide

      Waar staat de verkorting [airco] voor?

      Slide 43 - Open vraag

      Woorden korter schrijven
      Symbool 
      • Notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. 
      • Je spreekt een symbool uit als het woord waar het voor staat.
      • De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken. Dit geldt ook voor het gebruik van hoofdletters of kleine letters. 

      Een symbool schrijf je zonder punt:
      V (volt), ml (milliliter), GB (gigabyte).

      Slide 44 - Tekstslide

      m.a.w.
      Afkorting
      Letterwoord
      Initiaalwoord
      Verkorting
      Symbool
      km/h
      wc
      ufo
      prof

      Slide 45 - Sleepvraag

      Werk voor de deze les + huiswerk: 

      Blz. 130/131, startopdracht + opdracht 1, 2 en 5
      + opdracht 8  (werkwoordspelling voor de leerlingen die werkwoordspelling onvoldoende gemaakt hebben of extra willen oefenen) --> komt ook in de toets voor!


      Wat niet af is = huiswerk
      Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
      timer
      10:00

      Slide 46 - Tekstslide

      Lesdoel:
      Aan het einde van deze les :
      • weet je wat afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen zijn en kan je ze herkennen in een tekst
      • weet je hoe je afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven

      Slide 47 - Tekstslide

      Ik weet wat afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen zijn en kan ze herkennen in een tekst.

      😒🙁😐🙂😃

      Slide 48 - Poll

      Ik weet hoe ik afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven.

      😒🙁😐🙂😃

      Slide 49 - Poll

      Reflectie:
      Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
      Wat kan nog iets beter?

      Slide 50 - Open vraag

      Feedback
      Wat vond je fijn/goed aan deze les?
      Wat zou je liever anders zien?

      Slide 51 - Open vraag