Meestal heeft een bijvoeglijk naamwoord een onverbogen vorm (zonder -e) en een verbogen vorm (met een -e).
We gebruiken meestal de verborgen vorm (met een -e), tenzij:
- het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat;
- het bijvoeglijk naamwoord bij een het-woord hoort, maar het lidwoord een gebruikt wordt.