H5.3 3a1

IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

Tip: blader zo nodig terug naar H4.3 in je boek
timer
3:00
A
5,7 gram
B
15,7 gram
C
17,4 gram
D
179,4 gram
1 / 41
volgende
Slide 1: Quizvraag
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

Tip: blader zo nodig terug naar H4.3 in je boek
timer
3:00
A
5,7 gram
B
15,7 gram
C
17,4 gram
D
179,4 gram

Slide 1 - Quizvraag

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?





Slide 2 - Tekstslide

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

IJzer = 55,85 u 



Slide 3 - Tekstslide

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

IJzer = 55,85 u 
IJzer = 10 gram


Slide 4 - Tekstslide

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

IJzer = 55,85 u 
IJzer = 10 gram
Zwavel = 32,06 u 

Slide 5 - Tekstslide

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

IJzer = 55,85 u 
IJzer = 10 gram
Zwavel = 32,06 u 
Zwavel = ? gram

Slide 6 - Tekstslide

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

IJzer = 55,85 u 
IJzer = 10 gram
Zwavel = 32,06 u 
Zwavel = ? gram
Fe
S
molverhouding
gram

Slide 7 - Tekstslide

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

IJzer = 55,85 u 
IJzer = 10 gram
Zwavel = 32,06 u 
Zwavel = ? gram
Fe
S
molverhouding
55,85
32,06
gram
10

Slide 8 - Tekstslide

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

IJzer = 55,85 u 
IJzer = 10 gram
Zwavel = 32,06 u 
Zwavel = ? gram
Fe
S
molverhouding
55,85
32,06
gram
10
?

Slide 9 - Tekstslide

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

IJzer = 55,85 u 
IJzer = 10 gram
Zwavel = 32,06 u 
Zwavel = ? gram
Fe
S
molverhouding
55,85
32,06
gram
10
?
32,06*10
  55,85

Slide 10 - Tekstslide

Uitwerking
IJzer (Fe) reageert met zwavel (S) hieruit ontstaat ijzersulfide (FeS). Hoeveel gram zwavel heb je nodig voor deze reactie als je 10 gram ijzer gebruikt?

IJzer = 55,85 u 
IJzer = 10 gram
Zwavel = 32,06 u 
Zwavel = ? gram
Fe
S
molverhouding
55,85
32,06
gram
10
?
32,06*10
  55,85
= 5,7 g

Slide 11 - Tekstslide

H5.3 Over en ondermaat

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kan uitleggen wanneer een reactie stopt.
- Je kan uitleggen wat onder overmaat en onder ondermaat  
   wordt verstaan.
- Je kan uitrekenen welke stof(fen) in overmaat en in 
   ondermaat bij een chemische reactie aanwezig zijn.

Slide 13 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat

Slide 14 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is




Slide 15 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is



Slide 16 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Slide 17 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
gram

Slide 18 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram

Slide 19 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
6,40

Slide 20 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
x
6,40

Slide 21 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
x
6,40
40,08*6,40         18,016

Slide 22 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
x
6,40
40,08*6,40         18,016
= 14,2 g

Slide 23 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
x
6,40
40,08*6,40         18,016
= 14,2 g

Slide 24 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
x
6,40
40,08*6,40         18,016
= 14,2 g

Slide 25 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram

Slide 26 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
3,20
x

Slide 27 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
3,20
x
18,016*3,20
    40,08

Slide 28 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
3,20
x
18,016*3,20
    40,08
= 1,44 g

Slide 29 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
3,20
x
18,016*3,20
    40,08
= 1,44 g

Slide 30 - Tekstslide

Overmaat en ondermaat
Overmaat = de tof die meer dan voldoende aanwezig is
Ondermaat = de stof die niet voldoende aanwezig is

Calcium en water regeren met elkaar. Voor deze reactie leg je een stukje calcium van 3,20 gram in 6,40 gram water.

Ca
H2O
molverhouding
40,08
18,016
gram
3,20
x
18,016*3,20
    40,08
= 1,44 g

Slide 31 - Tekstslide

Met welke stof reken je bij het rekenen aan reacties?
A
De stof in overmaat
B
De stof in ondermaat
C
Het maakt niet uit welke je neemt

Slide 32 - Quizvraag

Door de reactie tussen aluminium en zuurstof ontstaat aluminiumoxide
A
B
C
D

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

In een afgesloten vat bevindt zich 5,10 g aluminium en 4,80 g zuurstof.
Hoe zou je de verbranding kunnen starten zonder dat je het vat opent?
A
Dat is niet mogelijk
B
Het vat naar grote hoogte toe brengen
C
Het vat schudden
D
Het vat verhitten

Slide 35 - Quizvraag

In een afgesloten vat bevindt zich 5,10 g aluminium en 4,80 g zuurstof.
Welke stof is in ondermaat of overmaat aanwezig?
A
aluminium = overmaat zuurstof = ondermaat
B
aluminium = overmaat zuurstof = overmaat
C
aluminium = ondermaat zuurstof = overmaat
D
aluminium = ondermaat zuurstof = ondermaat

Slide 36 - Quizvraag

In een afgesloten vat bevindt zich 5,10 g aluminium en 4,80 g zuurstof.
Welke stof is in ondermaat of overmaat aanwezig?

Slide 37 - Tekstslide

Het aluminium wordt tot ontbranding gebracht en vervolgens laat je het vat weer afkoelen tot het weer op de oorspronkelijke temperatuur is.
Is de druk in het vat nu veranderd?
A
Nee
B
Ja, het is groter geworden
C
Ja, het is kleiner geworden

Slide 38 - Quizvraag

Maak opdracht 32 op blz. 155

Slide 39 - Tekstslide

Maak opdracht 32 op blz. 155

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide