Par 3.1 verhoudingen

Par 3.1 verhoudingen
les 2

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Par 3.1 verhoudingen
les 2

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel 8. Je kunt een breuk omzetten naar procenten
Tip: 
herschrijf de breuk, zodat de noemer 100 wordt

Voorbeelduitwerking: 
2 op de 10 =  2/10 = 20/100 = 20%
50 van de 200 = 50/200 = 25/100 = 25%

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf 3/25 als percentage

Slide 3 - Open vraag

Schrijf 3/5 als percentage

Slide 4 - Open vraag

Schrijf 25/500 als percentage

Slide 5 - Open vraag

Leerdoel 9. Je kunt een kommagetal omzetten naar procenten
Tip: 
- kommagetal x 100 OF
- komma 2 plaatsen naar rechts

Voorbeelduitwerking: 
0,234 = 0,234 x 100 = 23,4%
12,456 = 12,456 x 100 = 1.245,6%

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf 0,0345 als een percentage

Slide 7 - Open vraag

Leerdoel 10. Je kunt een procent omzetten naar een breuk
Tip: 
Zet /100 onder het percentage 

Voorbeelduitwerking: 
24% = 24/100
1,5% = 1,5/100

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf 33% als een breuk

Slide 9 - Open vraag

Leerdoel 11. Je kunt 'staat tot'of 'van de' omzetten naar procenten
Tip: 
schrijf het in een breuk EN
herschrijf de breuk, zodat de noemer 100 wordt

Voorbeelduitwerking: 
4 staat tot 10 = 4/10 = 40/100 = 40%
25 van de 250 = 25/250 = 1/50 = 2/100 = 2%

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf 15 staat tot 50 in procenten

Slide 11 - Open vraag

Leerdoel 7. Je kunt een verhouding opschrijven als kommagetal
Tip: 
- Zet de verhouding in een breuk
- herschrijf dit naar de noemer 100
- zet dat om in procenten
- deel het antwoord door 100 

Voorbeelduitwerking
4 staat tot 10 = 4/10 =  40/100 = 40% = 0,4
3 van de 25 = 3/25 = 12/100 = 12% = 0,12


Slide 12 - Tekstslide

Schrijf 12 van de 25 als een kommagetal

Slide 13 - Open vraag

20/80-regel
Rekenen/wiskunde/NASK... deze vakken leer je niet door alleen theorie tot je te nemen. 

20% leer je door de basiskennis tot je te nemen, zoals we nu hebben gedaan
80% leer je door opgaven te maken. Deze zijn dan geregeld moeilijker dan de basiskennis. Dwing jezelf de opgaven echt te begrijpen. 


Slide 14 - Tekstslide

20/80-regel
Rekenen/wiskunde/NASK... deze vakken leer je niet door alleen de theorieblokken tot je te nemen. 

20% leer je door de theorieblokken tot je te nemen
80% leer je door opgaven te maken. Door het maken van de opgaven leer je regelmatig extra dingen bovenop de theorieblokken. Dwing jezelf de opgaven echt te begrijpen. 


Slide 15 - Tekstslide

GGFI of GFGI-methode
Gevraagd? - Wat wordt er gevraagd?
Formule? - Welke formule hoort daarbij? Schrijf deze gelijk op!
Gegeven? - Welke getallen zie je staan?
Invullen! - Vul de getallen in de formule en ga aan het berekenen

GGFI als na de vraag niet duidelijk is welke formule je moet gebruiken, omdat er meerdere opties zijn. Dan eerst naar Gevraagd, dan naar Gegeven, dan de Formule op je blad schrijven en dan Invullen

Slide 16 - Tekstslide

DEAL
Ben je aan het rekenen gegaan en komt er een antwoord uit? Doe dan deze check, zodat je geen onnodige punten laat liggen.

Decimaal - heb je juist afgerond op het juiste decimaal?
Eenheid - heb je de eenheid bij het antwoord geschreven? Bijvoorbeeld km of uur of euro.
Antwoord - heb je sowieso echt antwoord gegeven op de vraag?
Logisch - is je antwoord logisch?

Slide 17 - Tekstslide

In een bedrijf werken 40 mannen en 10 vrouwen. De directie wil het personeelsbestand uitbreiden, maar hierbij de verhouding tussen mannen en vrouwen zoveel mogelijk gelijk houden. Er worden 8 mannen aangenomen. Hoeveel vrouwen zal de directie moeten aannemen?

Slide 18 - Open vraag

Uitwerking
In een bedrijf  werken 40 mannen en 10 vrouwen. De directie wil het personeelsbestand uitbreiden, maar hierbij de verhouding tussen mannen en vrouwen zoveel mogelijk gelijk houden. Er worden 8 mannen aangenomen. Hoeveel vrouwen zal de directie moeten aannemen?

Gevraagd? - hoeveel vrouwen?
Gegeven? - 40, 10, 8
Formule? - verhoudingstabel

Slide 19 - Tekstslide

Uitwerking
I  - Invullen




Antwoord = 2 vrouwen
(DEAL?)
Vrouw
10
1
2
Man
40
4
8

Slide 20 - Tekstslide

Par 3.2 verhoudingen
les 3

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk
Maken en controleren: opgave 6 - 14 (blz. 72)

Check volgende dia

Slide 22 - Tekstslide

Ik heb uitleg nodig over de volgende huiswerkopgaven:

Slide 23 - Open vraag

Sanne krijgt 3/4 deel van een zak drop van 750 gram. Arnoud krijgt 60% van een zak drop van 900 gram. Hoeveel krijgt Sanne meer? Rond af op helen

Slide 24 - Open vraag

Uitwerking
Sanne krijgt 3/4 deel van een zak drop van 750 gram. Arnoud krijgt  60% van een zak drop van 900 gram. Hoeveel krijgt Sanne meer? Rond af op helen.

Gevraagd? - Hoeveel krijgt Sanne meer?
Gegeven? - 3/4, 750 gram, 60%, 900 gram
Formule? - diverse manieren, voorkennis basisrekenvaardigheden , je mag je rekenmachine gebruiken

Slide 25 - Tekstslide

Uitwerking
Sanne krijgt 3/4 deel van een zak drop van 750 gram. Arnoud krijgt 60% van een zak drop van 900 gram. Hoeveel krijgt Sanne meer? Rond af op helen. 

Invullen - bijvoorbeeld:
Sanne: 3/4 x 750 gram = 562,5 gram
60% = 60/100 (= 6/10)
Arnoud: 6/10 x 900 gram = 540 gr
Verschil: 562,5 - 540 = 22,5 gram
Sanne krijgt 23 gram meer


DEAL?

Slide 26 - Tekstslide

12. Je kunt rekenen met een verhoudingstabel 
HULPMIDDEL: VERHOUDINGSTABEL

Stappenplan
1. Teken eerst de tabel en zet in de eerste kolom de grootheden
2. Vul in de tweede kolom de verhouding die bekend is
3. Reken daarna door naar de verhouding die je moet weten. Tip: als je toch een rekenmachine mag gebruiken, kan je altijd terugrekenen naar 1 en dan door naar de verhouding die je moet weten. 

Slide 27 - Tekstslide

12. Je kunt rekenen met een verhoudingstabel 
Voorbeeld
5 fietsbanden voor de racefiets kosten €22,25. Hoeveel kosten 8 fietsbanden?


Aantal 
Prijs

Slide 28 - Tekstslide

3 fietsbanden kosten € 89,99. Hoeveel kosten 8 fietsbanden? Rond af op 2 decimaal

Slide 29 - Open vraag

Irene schaats 500 meter in 43 seconden. Ze schaatst de hele tijd in hetzelfde tempo. Hoeveel meter heeft ze geschaatst in 12 seconden? Rond af op helen.

Slide 30 - Open vraag

Hoeveel liter limonade kan je maken met 1,5 liter siroop?

Slide 31 - Open vraag

Opdracht
Maak en controleer: opgave 15 - 19 (blz. 74)

Het komt niet in SOM, omdat de maandag na de vakantie een huiswerkvrije dag is, daarom heb je deze les de tijd om eraan te werken


Slide 32 - Tekstslide

Par 3.3 en 3.4 verhoudingen
les 4

Nodig: pen, papier, rekenmachine, inlog Lesson-Up

Slide 33 - Tekstslide

Leerdoelen
13. Je kunt rekenen van schaal naar werkelijkheid
14. Je kunt rekenen van werkelijkheid naar schaal
15. Je kunt met maten de schaal bepalen

Slide 34 - Tekstslide

Voorkennis lengtematen



Kan Het Dappere Mannetje De Centimeters Meten
Kan Het Dametje Met De Centimeters Meten

2 meter = 20 decimeter
6 meter = 600 centimeter
5 kilometer = 1000 meter
km
hm
dam
m
dc
cm
mm
kilo
hecto
deca
deci
centi
mili

Slide 35 - Tekstslide

2 kilometer is hoeveel meter?
A
20
B
200
C
2000
D
2000

Slide 36 - Quizvraag

2 meter is hoeveel centimeter?
A
20
B
200
C
2000
D
2000

Slide 37 - Quizvraag

Rekenen met schaal
  • Een schaal geeft de verhouding weer tussen een tekening en de werkelijkheid. 
  • Vaak is de tekening kleiner dan de werkelijkheid, bijvoorbeeld een landkaart bij AK
  • Maar de tekening kan ook groter zijn dan de werkelijkheid, bijvoorbeeld een tekening van een cel bij BIO 




Slide 38 - Tekstslide

Rekenen met schaal
Als alle maten in werkelijkheid 10x groter zijn, is de schaal 1 : 10
  • 1 : 10 betekent dat 1 cm in een tekening in werkelijkheid 10 cm is
  • Tekenen op schaal 1 : 10 betekent dat je alle werkelijke maten deelt door 10 en dan de tekening maakt

Slide 39 - Tekstslide

Van schaal naar werkelijkheid
In Madurodam wordt alles nagebouwd op een schaal van 1 : 25. De hoogte van een toren in Madurodam is 32 cm. Hoe hoog is de toren in werkelijkheid? Geef je antwoord in meters (1m = 100 cm)




25 x 32 = 800 cm = 8 meter


Madurodam
1
32
Werkelijkheid
25
?

Slide 40 - Tekstslide

De tuin is getekend met een schaal van 1 : 300. Op de kaart is de tuin 5 cm breed. Hoe breed is de tuin in werkelijkheid? Geef je antwoord in meters. (1m = 100cm)

Slide 41 - Open vraag

Op een schaal van 1 : 500.000 is de afstand op een wegenkaart 3 cm. Wat is de afstand in werkelijkheid? Geef je antwoord in kilometers (1 km = 100.000cm)

Slide 42 - Open vraag

Van werkelijkheid naar schaal
Een auto is 4,73 meter lang. Je wilt een schaalmodel maken met een schaal van 1 : 43. Hoe lang wordt de auto op je tekening?




Berekening via verhoudingstabel: 1 : 43 x 473 = 11 cm
Of: het schaalmodel wordt 43 x zo klein, dus 473 : 43 = 11 cm
Schaal (in cm!!!!)
1
?
Werkelijkheid (in cm!!!)
43
1
473

Slide 43 - Tekstslide

Een auto is 5,2 meter lang. Je maakt een tekening van de auto met de schaal 1 : 50. Hoe lang wordt de auto op de tekening?

Slide 44 - Open vraag

De Zalmhaventoren is een 215 meter hoge woontoren in Rotterdam. Hoeveel centimeter hoog wordt de toren als je hem tekent met het schaalmodel 1 : 500?

Slide 45 - Open vraag

Met maten de schaal bepalen
Stappenplan
  1. Verwerk de gegevens in een verhoudingstabel
  2. Schrijf alles in dezelfde eenheden
  3. Bereken de werkelijke afstand bij 1 cm op de plattegrond om de schaal te berekenen

Slide 46 - Tekstslide

Met maten de schaal bepalen
De werkelijke afstand is 5 km. Op een plattegrond is deze afstand 2 cm. Wat is de schaal van deze plattegrond?



De schaal is 1 : 250 000
Schaal
2 cm
2 cm
1 cm
Werkelijk
5 km
500 000 cm
250 000

Slide 47 - Tekstslide

De Zalmhaventoren is een 215 meter hoge woontoren in Rotterdam. Op een tekening is deze 43 centimeter. Welk schaalmodel is gebruikt?

Slide 48 - Open vraag

Opdracht
Maak opgave 21 - 25 (blz. 78-79) en controleer je opgaven

Slide 49 - Tekstslide