Redekundig ontleden

Deze les
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Deze les

Slide 1 - Tekstslide

Redekundig ontleden: even herhalen/oefenen 

Slide 2 - Tekstslide

Volgorde van redekundig ontleden
1) Zoek persoonsvorm
2) Zoek alle andere werkwoorden + pv=wwg
3) Vraag wie/wat+wwg=ow
4) Vraag wie/wat+wwg+ow=lv
5)Vraag aan of voor wie/wat+wwg+ow+lv=mw.vw.
6) bwb= stel een vraag met een W. MAAR NIET wie of wat.
SCHRIJF DIT STAPPENPLAN IN JE SCHRIFT!
Zoals wanneer waar waarom

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp van de volgende zin:
Ariana treedt vanavond op in de Ziggo Dome in Amsterdam
A
Treedt + op
B
Ariana + treedt op
C
Ariana + Ziggo Dome
D
Treedt op + Ziggo Dome

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp van de volgende zin:
Bij een inval in Utrecht heeft de politie wapens gevonden.
A
Bij een inval + heeft
B
Bij een inval + in Utrecht
C
heeft + de politie
D
Heeft + gevonden

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Donderdag werd het record verspringen verscherpt

Slide 7 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De docent heeft belangstelling voor jullie weekend.

A
De docent
B
weekend
C
heeft
D
belangstelling

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De bezorger van PostNL bezorgde een heel raar pakketje bij de buren.
A
De bezorger
B
Van PostNL
C
een heel raar pakketje
D
bij de buren

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
De bezorger van PostNL bezorgde haar een heel raar pakketje.
A
De bezorger
B
Van PostNL
C
een heel raar pakketje
D
haar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Die rijke stinkerd heeft zijn neefje een huis in Turkije nagelaten.

A
Die rijke stinkerd
B
heeft nagelaten
C
zijn neefje
D
een huis in Turkijke

Slide 11 - Quizvraag

Verzin zelf een zin over het weekend


Waar een persoonsvorm (PV), werkwoordelijk gezegde (WW), onderwerp (OW), lijdend voorwerp (LV), meewerkend voorwerp (MW) en bijwoordelijke bepaling in zit (BWB)


Slide 12 - Tekstslide