In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Herhaling grammatica zinsdelen klas 1 (deel 3)
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kan het naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen.
Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde.
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde (wg)
Werkwoordelijk gezegde
Geeft aan wat iemand doet. (Lopen, schrijven, gaan, zwemmen, opstaan, drinken, vinden, etc.)
Ik heb een brief voor mijn oma geschreven.
Slide 3 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde (ng)
Naamwoordelijk gezegde
Geeft aan wat iemand is, of wordt of lijkt. Een eigenschap. (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)
Ik word morgen 14 jaar.
Het huis lijkt onbewoond.
Slide 4 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde (ng)
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee onderdelen:
Werkwoordelijk deel
Alle werkwoorden uit de zin
Wij zijn gisteren eerste geworden met de klas.
Naamwoordelijk deel
De eigenschap die bij het onderwerp hoort
Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige ww?
(Wat zijn we geworden?)
Wij zijn gisteren eerste geworden met de klas.
Slide 5 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde (ng)
Hoe schrijf je het ng op?
Volgens het liedje is Kortjakje alleen midden in de week ziek.
pv = is
ow = Kortjakje
ng = is [ziek]
Je zet de eigenschap dus tussen vierkante haken.
Slide 6 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde (ng)
Naamwoordelijk gezegde
LET OP:
Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft NOOIT een lijdend voorwerp.
Slide 7 - Tekstslide
zww of kww?
Werkwoordelijk gezegde
Heeft altijd een zww en soms ook hulpwerkwoorden (hww)
Naamwoordelijk gezegde
Heeft altijd een kww en soms ook een hww.
Vaak staat het zww of kww achter in de zin.
Slide 8 - Tekstslide
Heeft deze zin een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
A
Werkwoordelijk
B
Naamwoordelijk
Slide 9 - Quizvraag
Benoem het naamwoordelijk gezegde: Afgelopen vrijdag is mijn broertje 19 jaar geworden.
Slide 10 - Open vraag
Benoem het naamwoordelijk gezegde: Voor dit onderzoeksteam blijven veel raadsels over het verleden onoplosbaar.
Slide 11 - Open vraag
Benoem het gezegde (ng of wg): Jullie schijnen jullie tassen in de garderobe te moeten achterlaten.
Slide 12 - Open vraag
Benoem het gezegde (ng of wg): Bij ons in de studio is onze minister-president aanwezig voor zijn wekelijkse vragenuurtje.
Slide 13 - Open vraag
Onleed de zin helemaal. Benoem pv, ow, ng/wg, lv, mv en bwb. Op Koningsdag mag deze leerling uit groep 3 de koningin een prachtig boeket aanbieden.
Slide 14 - Open vraag
Onleed de zin helemaal. Benoem pv, ow, ng/wg, lv, mv en bwb. Volgens de bespreking van de modeontwerper zijn de kostuums van deze tv-presentator hem altijd te wijd.
Slide 15 - Open vraag
Leerdoelen
Je kan het naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen.
Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde.