De rechter macht geven en de burger laten gehoorzamen
C
Nederland structureren door de burgers te laten kiezen voor de volksvertegenwoordiging
D
De samenleving organiseren en zorgen voor een rechtvaardige oplossing
Slide 8 - Quizvraag
Het rechtsgebied dat beschrijft hoe Nederland is georganiseerd:
A
Staatsrecht
B
Burgerlijkrecht
C
Bestuursrecht
D
Strafrecht
Slide 9 - Quizvraag
Hoofdstuk 2 - De grondwet
Slide 10 - Tekstslide
Wat is geen kenmerk van een staat?
A
Grondgebied
B
Rechterlijke macht
C
Inwoners
D
Overheidsgezag
Slide 11 - Quizvraag
Uit welk kenmerk van de democratische rechtsstaat volgt dat alleen een rechter een gevangenisstraf kan opleggen?
A
legaliteitsbeginsel
B
scheiding der machten
C
onafhankelijke rechter
D
grondrechten voor de burgers
Slide 12 - Quizvraag
Wat is geen andere benaming voor de eerste en tweede kamer?
A
Het parlement
B
Volksvertegenwoordiging
C
Staten Generaal
D
Regering
Slide 13 - Quizvraag
Het recht dat iedereen in gelijke gevallen gelijk behandeld wordt is een:
A
Klassiek grondrecht
B
Sociaal grondrecht
Slide 14 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met de driemachtenleer?
A
Dat de drie taken van de overheid zijn verdeeld over verschillende overheidsorganen.
B
Dat de drie machten van de staat bestaan uit koning, regering en Staten-Generaal.
C
Dat de overheid drie soorten macht heeft.
Slide 15 - Quizvraag
Hoofdstuk 3 - De overheid
Slide 16 - Tekstslide
Wat wordt bedoeld met autonomie van een gemeente?
A
Dit betekent dat de gemeente eigen beslissingen kan nemen over het beleid.
B
Dit betekent dat de gemeente landelijke wetgeving moet uitvoeren.
Slide 17 - Quizvraag
Waar of niet waar? De Staten-Generaal heeft 2 taken; controleren van de regering en wetten maken.
Waar
Niet waar
Slide 18 - Poll
In een gemeente kiezen de burgers de:
A
de burgermeester
B
de gemeenteraad
Slide 19 - Quizvraag
In welke Europese instelling worden de hoofdlijnen van het Europese beleid gemaakt?
A
Europese raad
B
Raad van Ministers
C
Europese commissie
D
Europees Parlement
Slide 20 - Quizvraag
Hoofdstuk 4 - De bronnen van het recht
Slide 21 - Tekstslide
Wat is geen rechtsbron?
A
de wet
B
Internationale verdragen
C
het journaal
D
Gewoonterecht
Slide 22 - Quizvraag
Hoe heet de Europese wetgeving die niet direct in alle lidstaten werkt?
A
Europese richtlijn
B
Europese verordening
Slide 23 - Quizvraag
Om welke rechtsbron gaat het hier?
A
de wet
B
gewoonterecht
C
Internationale verdragen
D
jurisprudentie
Slide 24 - Quizvraag
Waarom is de wet de belangrijkste bron van het recht?
A
omdat wetten gemaakt worden door de overheid
B
omdat het grootste deel van het recht in een wet staat
C
omdat wetten zijn vastgelegd in wettenbundels
Slide 25 - Quizvraag
Hoofdstuk 5 - De wet als belangrijkste rechtsbron
Slide 26 - Tekstslide
Hoe noem je een voorstel van wet dat afkomstig is van (één of meerdere leden van) de Tweede Kamer?
A
initiatiefwetsvoorstel
B
wetsvoorstel van de Staten-Generaal
C
wetsvoorstel
Slide 27 - Quizvraag
Een formele wet is meestal ook een wet in materiële zin.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Uit wie bestaat de formele wetgever?
A
Regering en Staten-Generaal
B
Regering en parlement
C
Regering en volksvertegenwoordiging
D
Ministers
Slide 29 - Quizvraag
Op grond van art. 28 GW heeft de koning toestemming nodig bij wet om een huwelijk aan te kunnen gaan (als hij koning wil blijven). Is dit een wet in materiële zin?
A
ja
B
nee
Slide 30 - Quizvraag
Wat is de één na laatste stap in de gang van een wetsontwerp?