Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord les 3

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijzen naar levende wezens of zaken zonder die verder bij naam te noemen. Bijvoorbeeld:

  1. Een vriendin van jou mailde mij deze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig. 
  2. Het is vervelend dat jij ons niet kunt helpen. 
  3. Ik ben verliefd. 
  4. Ze zijn erg mooi. 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijzen naar levende wezens of zaken zonder die verder bij naam te noemen. Bijvoorbeeld:

  1. Een vriendin van jou mailde mij deze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig. 
  2. Het is vervelend dat jij ons niet kunt helpen. 
  3. Ik ben verliefd. 
  4. Ze zijn erg mooi. 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Let op!
  • Het woord het  is een persoonlijk voornaamwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord staat en wel een duidelijke betekenis heeft:

Dit verhaal is heel interessant, dus ik heb het gelezen. (persoonlijk voornaamwoord)

  • Ik loop naar het huis. (bepaald lidwoord)

Slide 3 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bezittelijk voornaamwoord en zelfstandig naamwoord nog een bijvoeglijk naamwoord:

mijn school (zn),
ons huis (zn),
zijn mooiste (bn) cd (zn)

Slide 4 - Tekstslide

In woordgroepen als die school van mij, dat huis van ons, en die mooie cd van hem zijn de onderstreepte woorden persoonlijke voornaamwoorden. 

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
  • 'Hun' is nooit onderwerp, ook al wordt dit tegenwoordig in gesproken taal vaak gebruikt. 'Hun gaan vanmiddag fietsen' is dus fout!
  • 'Hun' gebruiken we als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel:
  • Ik heb hun het boek gegeven. 'Hen' gebruiken we in alle andere gevallen, maar voor dieren en dingen gebruiken we 'ze'. Voorbeelden:
  1. Ik heb het boek aan hen gegeven. 
  2. Vorige week heb ik hen voor het eerst ontmoet. 
  3. Kijk die twee katten daar leuk spelen! Zie je ze?

Slide 6 - Tekstslide

Eva heeft dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).
haar(1) =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Zijn deze oorbellen van haar?
haar =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
Jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.
mij=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Dat was jullie beslissing.
jullie=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Dit huis is toch van jullie?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link