Leg je boek alvast op blz. 210 en je schrift bij het huiswerk.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Leg je boek alvast op blz. 210 en je schrift bij het huiswerk.
Slide 1 - Tekstslide
Leg je boek alvast op blz. 218 en lees de groene theorie. Markeer/onderstreep belangrijke punten.
Slide 2 - Tekstslide
Doelen:
Aan het einde van de les kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Slide 3 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord duidt iets of iemand aan. Bijvoorbeeld:
Een vriendin van jou mailde mijdeze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig.
Het is vervelend dat jijons niet kunt helpen.
Ik ben verliefd.
Ze zijn erg mooi.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bezittelijk voornaamwoord en zelfstandig naamwoord nog een bijvoeglijk naamwoord:
mijn school (zn), ons huis (zn), zijn mooiste (bn) cd (zn)
Slide 6 - Tekstslide
In woordgroepen als die school van mij,dat huis van ons, en die mooie cd van hem zijn de onderstreepte woorden persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 7 - Tekstslide
Let op!
'Hun' is nooit onderwerp, ook al wordt dit tegenwoordig in gesproken taal vaak gebruikt. 'Hun gaan vanmiddag fietsen' is dus fout!
'Hun' gebruiken we als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel:
Ik heb hun het boek gegeven. 'Hen' gebruiken we in alle andere gevallen, maar voor dieren en dingen gebruiken we 'ze'. Voorbeelden:
Ik heb het boek aan hen gegeven.
Vorige week heb ik hen voor het eerst ontmoet.
Kijk die twee katten daar leuk spelen! Zie je ze?
Slide 8 - Tekstslide
Eva heeft dertig vlechtjes in haar(1) haar(2). haar(1) =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 9 - Quizvraag
Zijn deze oorbellen van haar? haar =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken? jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 11 - Quizvraag
Jullie paspoorten zijn niet meer geldig. Jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 12 - Quizvraag
Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt. mij=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 13 - Quizvraag
Dat was jullie beslissing. jullie=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 14 - Quizvraag
Dit huis is toch van jullie? jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 15 - Quizvraag
Aan het werk!
Vragen???
Opdracht 1 t/m 4 op blz 219.
Klaar: lezen.
Slide 16 - Tekstslide
Heb je het lesdoel behaald? Lukt dit nu?
Aan het einde van de les kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.