H5 NN 1-KGT Taalverzorging 2 Formuleren verwijswoorden

H5 Taalverzorging 2 Formuleren
Verwijswoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H5 Taalverzorging 2 Formuleren
Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert over verwijswoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen we dus aangeven met verwijswoorden.

  • Hij, ze, zij, het, hem, haar, zijn, hun, deze, die, dat, dit.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden kun je gebruiken om naar zelfstandig naamwoorden terug te verwijzen. 
De volgende verwijswoorden pas je bij de volgende regels toe:

Slide 4 - Tekstslide

Verwijzingen naar zelfstandig naamwoorden
Bij verwijzingen naar zelfstandig naamwoorden moet je stilstaan bij 3 type zelfstandig naamwoorden:
- mannelijke zelfstandig naamwoorden (de-woorden)
- vrouwelijke zelfstandig naamwoorden (de-woorden)
- onzijdige zelfstandig naamwoorden (het-woorden)
(in het woordenboek kun je zien of het mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is)

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden in het enkelvoud (mannelijk)
Mannelijke zelfstandig naamwoorden zijn de-woorden. Mannelijke zelfstandig naamwoorden die in het enkelvoud staan verwijs je met:
hij, hem, zijn, deze, die

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden in het enkelvoud (mannelijk)
Voorbeelden: hij, hem, zijn, deze, die
Max is blij. Hij heeft zijn partijtje tennis gewonnen. Deze tenniswedstrijd was erg spannend.
De grammaticaregel (m) is lastig, want hij heeft uitzonderingen. 

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden in het enkelvoud (vrouwelijk)
Vrouwelijke zelfstandig naamwoorden zijn de-woorden. Vrouwelijke zelfstandig naamwoorden die in het enkelvoud staan verwijs je met:

zij/ze, haar, deze, die

Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden in het enkelvoud (vrouwelijk)
Voorbeelden: zij/ze, haar, deze, die
Eva zou ook komen, maar ik heb haar niet gezien. Zij is waarschijnlijk nog ziek. 
De regeling (v) is ingewikkeld. Zij is lastig uitvoerbaar door haar vele belemmeringen. Deze regeling kunnen we dus afschaffen.

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden in het enkelvoud (onzijdig)
Onzijdige zelfstandig naamwoorden die in het enkelvoud staan verwijs je met:

het, zijn, dit, dat

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden in het enkelvoud (onzijdig)
Voorbeelden: het, zijn, dit, dat

Waar kan ik het formulier inleveren? Ik heb het al ingevuld. 
Het schaap mist haar twee lammetjes. Het/ze blaat klagelijk.

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden in het meervoud
Zelfstandig naamwoorden die in meervoud staan verwijs je met:

zij/ze, hun, deze, die

Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden in het meervoud
Voorbeeld: zij/ze, hun, deze, die

De koks hebben een kluisje. Daar kunnen zij hun messen in bewaren.

Slide 13 - Tekstslide

Nog even duidelijk in schema!

Slide 14 - Tekstslide

Woordenboek
Weet je niet of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is? Kijk dan in een woordenboek.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het nut van verwijswoorden?

Slide 16 - Open vraag

Wat doen verwijswoorden?

Slide 17 - Open vraag

Met welke verwijswoorden verwijs je naar de-woorden?

Slide 18 - Open vraag

Met welke verwijswoorden verwijs je naar het-woorden?

Slide 19 - Open vraag

Met welke verwijswoorden verwijs je naar zelfstandig naamwoorden in meervoud?

Slide 20 - Open vraag

Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen verwijswoord?
A
ze
B
deze
C
zeker
D
zij

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn verwijswoorden?
A
maar, omdat, hierom
B
hij, zij, die
C
zijn, worden, hebben
D
de, het, een

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een verwijswoord?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een opsomming
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken

Slide 24 - Quizvraag

hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 25 - Quizvraag

Maken in het lesboek
Blz. 134-135
Maak opdracht 1-2-3-4-5
Snel klaar? Maak dan ook nog de startopdracht (blz. 134)

Slide 26 - Tekstslide

Leren voor de toets
- Je weet verwijswoorden op een goede manier te gebruiken.
- Je kan in een zin/tekst de verwijswoorden herkennen of onjuiste verwijswoorden in een zin/tekst goed verbeteren. 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide