Toetsvoorbereiding cursus 7




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Oefenen voor de toets

Spelling §7: persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)

Spelling §8: persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden (pvvt)

Spelling §9: persoonsvorm verleden tijd sterke werkwoorden (pvvt)

Spelling §10: voltooid deelwoord (vd), onvoltooid deelwoord (od), voltooid en onvoltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (bn)

Spelling §11: werkwoordsvormen en werkwoordstijden (ott, ovt, vtt, vvt)
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Oefenen voor de toets

Spelling §7: persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)

Spelling §8: persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden (pvvt)

Spelling §9: persoonsvorm verleden tijd sterke werkwoorden (pvvt)

Spelling §10: voltooid deelwoord (vd), onvoltooid deelwoord (od), voltooid en onvoltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (bn)

Spelling §11: werkwoordsvormen en werkwoordstijden (ott, ovt, vtt, vvt)

Slide 1 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
Een werkwoord heeft verschillende vormen. Een daarvan is de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt). Bij de spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd ga je uit van de ik-vorm.

Zo vind je de ik-vorm
Je vindt de ik-vorm door van het hele werkwoord de laatste twee letters (en) weg te laten. Bijvoorbeeld: fietsen → fiets; gooien → gooi.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd


Soms moet je een letter toevoegen of weglaten: laden → laad; boffen → bof.
Soms een v in een f of een z in een s: beloven → beloof; reizen → reis.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Staat er ik voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm: 
- ik laad, laad ik; ik bof, bof ik.

Staat er jij achter de persoonsvorm of je waarvan je jij kunt maken? Schrijf de ik-vorm:
- laad jij/je; bof jij/je. Maar: Laadt je (jouw) vader de aanhangwagen?

In alle andere gevallen in het enkelvoud schrijf je: ik-vorm + t
– jij laadt, hij laadt, zij laadt, laadt de bezorger?; jij boft, hij boft, zij boft, boft je zus?
In het meervoud schrijf je het hele werkwoord:
– wij laden, jullie laden, zij laden; wij boffen, jullie boffen, zij boffen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik-vorm = hele werkwoord (infinitief) - en
soms moet je een letter toevoegen, weglaten of veranderen
ik
ik-vorm
speel
word
zit
jij
ik-vorm + t
speelt
wordt
zit
hij/zij/het
ik-vorm + t
speelt
wordt
zit
wij/jullie
hele werkwoord
spelen
worden
zitten
....... jij?
ik-vorm
speel
word
zit

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Die voetballer ... (worden, pvtt) gek van alle negatieve berichten over zijn prestaties.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ... (broeden, pvtt) al weken op een goed idee.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

We ... (opletten) altijd goed ... onze spullen op drukke plekken.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ... (beloven, pvtt) je dat ik vandaag mijn kamer ga opruimen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

... (worden, pvtt) jij snel verliefd?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
Als het onderwerp iets op een eerder moment heeft gedaan, zet je de persoonsvorm in de verleden tijd.

Leendert zit (pvtt) op de bank. - Leendert zat (pvvt) op de bank.
Zitten is een sterk werkwoord. Ieder sterk werkwoord heeft een eigen manier van vervoegen.

Abdul fietst (pvtt) naar school. - Abdul fietste (pvvt) naar school.
Fietsen is een zwak werkwoord, die vervoeg je met 't ex-fokschaap.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Veranderen als je ze in de verleden tijd zet:

lopen - liepen; roepen - riepen

Slide 12 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Zwakke werkwoorden; pvvt (1)
De meeste werkwoorden zijn zwak. Deze veranderen niet van klank in de verleden tijd.

Om de persoonsvorm in de verleden tijd te zetten, moet je -de(n) of -te(n) toevoegen. Dan maak je dus de pvvt.

Enkelvoud: ik-vorm tt + de of te: beweerde, landde, danste, berichtte.
Meervoud: ik-vorm tt + den of ten: beweerden, landden, dansten, berichtten.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden; pvvt (2)
Om te bepalen of er de(n) of te(n) achter de ik-vorm komt, gebruik je als ezelsbruggetje ’t (e) x – f (o) k s ch (aa) p. In dat woord zitten de medeklinkers t, x, f, k, s, ch en p. Haal van de infinitief (het hele werkwoord) en af en kijk naar de laatste letter. Als dat een van deze zeven medeklinkers is, gebruik je te(n). In alle andere gevallen gebruik je de(n):
– blaffen → de hond blafte; kuchen → zij kuchten;
– antwoorden → de leerling antwoordde; bloeien → de plant bloeide; geloven → hij geloofde het niet; peinzen → wij peinsden lang over de lastige vraag.

.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de ik-vorm tegenwoordige tijd en de ik-vorm verleden tijd.
knoeien

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de ik-vorm tegenwoordige tijd en de ik-vorm verleden tijd.
zuchten

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de ik-vorm tegenwoordige tijd en de ik-vorm verleden tijd.
spreken

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de ik-vorm tegenwoordige tijd en de ik-vorm verleden tijd.
wrijven

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Xandra ... (verkleden, pvvt) zich na schooltijd voor het feest vanavond.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorige week ... (zweven, pvvt) er twee heteluchtballonnen vlak langs de kerktoren.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De politicus ... (richten, pvvt) vorige maand een nieuwe partij op.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (= voltooid). Meestal maakt het voltooid deelwoord deel uit van het werkwoordelijk gezegde. Er staat dan altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden:

– Logan heeft een taart gebakken voor zijn vriendin.
– Afgelopen seizoen is Nova geselecteerd voor het eerste handbalteam.
– Voor de rommelmarkt werden gebruikte spullen verzameld.

Slide 22 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Zo schrijf je het voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op en.
– Vannacht heeft het eindelijk weer eens gevroren (vriezen).
– Bij de inbraak op school werden laptops gestolen (stelen).
Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op d of t: net als bij de verleden tijd met ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p. 
– onderstrepen → pvvt: onderstreepte → Jet heeft de belangrijkste zinnen onderstreept.
– verdoven → pvvt: verdoofde → De tandarts heeft Malik verdoofd.

Slide 23 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Het ... (hebben, pvtt) de laatste week zes dagen achter elkaar ... (vriezen, vd).

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leon ... (hebben, pvvt) nagelbijtend de spannende wedstrijd ... (bekijken, vd).

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ... (worden, pvtt) gelukkig niet ... (uitlachen, vd).

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is (= onvoltooid).

– Juichend kwam de winnaar over de finish.
– Het kleine meisje zat huilend op de stoep.

Slide 27 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Zo schrijf je het onvoltooid deelwoord:
Het onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d: lachen + d → lachend.

Slide 28 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord:
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord (bn) maken.
Net als bij de andere bijvoeglijke naamwoorden heb je een lange vorm (met e) en een korte vorm (zonder e):
– vergroten - vergroot (vd) de vergrote foto; een vergroot huis
vergrotend (od) de vergrotende lens; een vergrotend effect
– vluchten - gevlucht (vd) de gevluchte overvaller; een gevlucht volk
vluchtend (od) de vluchtende bankrovers; een vluchtend hert

Slide 29 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Vraag bij de volgende drie slides:
Noteer het werkwoord in de juiste spelling én geef aan welke vorm het werkwoord moet hebben. Kies uit: voltooid deelwoord (vd), onvoltooid deelwoord (od) of bijvoeglijk naamwoord (bn).

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De honden staan ... (grommen) achter het hek te kijken naar ... (passeren) wandelaars.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De ... (kiezen) burgemeester hoorde ... (juichen) de uitslag.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De ... (kruipen) baby heeft zijn handjes vies ... (maken).

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag bij de volgende drie slides:
Noteer het werkwoord in de juiste spelling én geef aan welke vorm het werkwoord moet hebben. Kies uit: inf, pvtt, pvvt, vd of od. 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kiki ... (hebben) een mooi gedicht ... (schrijven).

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De hordenlopers ... (betreden) zojuist ... (zwaaien) het atletiekstadion.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De ... (bedreigen) kunstenaar ... (willen) haar land ... (ontvluchten).

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordsvormen
inf
infinitief; hele werkwoord
slapen; koken
pvtt
persoonsvorm tegenwoordige tijd
slaap - slaapt - slapen 
(ik-vorm - ik-vorm+t - hele ww)
pvvt
persoonsvorm verleden tijd
sterk: sliep - sliepen
zwak: kookte - kookten
('t ex-fokschaap)
vd
voltooid deelwoord
geslapen; gekookt
(ge/be/ver & 't ex-fokschaap)
od
onvoltooid deelwoord
lachend
(hele werkwoord + d)
bn
bijvoeglijk naamwoord
afgebrande
lachende

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordstijden
ott
onvoltooid tegenwoordige tijd
pvtt
ik bak een taart.
ovt
onvoltooid verleden tijd
pvvt
ik bakte een taart.
vtt
voltooid tegenwoordige tijd
pvtt + vd
ik heb een taart gebakken.
vvt
voltooid verleden tijd
pvvt + vd
ik had een taart gebakken

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijden horen bij de zin?
Ik heb zijn aanpak nooit begrepen.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijden horen bij de zin?
De conciërge bedient de printer.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijden horen bij de zin?
Het kind gedroeg zich voorbeeldig.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijden horen bij de zin?
We hadden je vraag al beantwoord.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies