WK 38 VH1 - spelling en start fictie

VH1 - Nederlands
Bijvoeglijk naamwoord
Mevrouw Giesen
timer
10:00
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

VH1 - Nederlands
Bijvoeglijk naamwoord
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Agenda 
  • Leerdoelen
  • Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
  • Hoe spellen we het bijvoeglijk naamwoord?
  • Quiz/Spel
  • Zelfstandig werken
  • De laatste vragen/Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is.
  • Ik ken de verschillende vormen van het bijvoeglijk naamwoord.
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord correct spellen.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
  • Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
  • Geeft een eigenschap (kleur, materiaal etc.) aan.

Slide 4 - Tekstslide

Spellingregels
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm en een lange vorm (met een e): lekker en lekkere; zwak en zwakke; hoog en hoge.
Je zegt: De wind is zwak. Er staat een zwakke wind.

Slide 5 - Tekstslide

Lange vorm maken
  1. Zet een e achter het woord: mooi → mooie; flink → flinke.
  2. Verdubbel de laatste letter en zet een e achter het woord: smal → smalle; knap → knappe.
  3. Haal een a, e, o of u weg en zet een e achter het woord: groot → grote; puur → pure.
  4. Verander een f in een v of een s in een zen zet een e achter het woord:  lief → lieve; wijs → wijze.
  5. Combineer de derde en vierde manier:  gaaf → gave; zinloos → zinloze.

Slide 6 - Tekstslide

Lange vorm maken
  1. Zet een e achter het woord: mooi → mooie; flink → flinke.
  2. Verdubbel de laatste letter en zet een e achter het woord: smal → smalle; knap → knappe.
  3. Haal een a, e, o of u weg en zet een e achter het woord: groot → grote; puur → pure.
  4. Verander een f in een v of een s in een zen zet een e achter het woord:  lief → lieve; wijs → wijze.
  5. Combineer de derde en vierde manier:  gaaf → gave; zinloos → zinloze.

Slide 7 - Tekstslide

Uitzondering
Sommige bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een trema (twee puntjes boven een klinker): officieel → officiële; commercieel → commerciële. Daarmee geef je aan dat bij die klinker een nieuwe lettergreep begint. Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken.

Slide 8 - Tekstslide

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welk materiaal (welke stof) iets is gemaakt. Ze hebben maar één vorm en eindigen meestal op en (een granieten vloer, een katoenen blouse), maar niet altijd (een plastic beker).

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Oefenen in de les
Pak je schrift
Schrijf 20 dingen op die je ziet in het lokaal en gebruik hierbij een bijvoeglijk naamwoord. 
Bijvoorbeeld:
De houten deur
De zwarte sneakers
timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Cursus 7 spelling, paragraaf 2 bijvoeglijk naamwoord, opdracht 1 t/m 7

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is.
  • Ik ken de verschillende vormen van het bijvoeglijk naamwoord.
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord correct spellen.

Slide 13 - Tekstslide

De laatste vragen
Spel de bijvoeglijke naamwoorden correct:
1. de armband is van goud - de ... armband
2. De beker is van plastic - de ... beker

Slide 14 - Tekstslide

VH1 - Nederlands
Bedankt voor jullie aandacht vandaag!

Slide 15 - Tekstslide

VH1 - Nederlands
Mevrouw Giesen
Fictie opstart


timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Agenda
  • Leerdoelen
  • Wat is fictie?
  • Verschil fictie en non-fictie

  • Afsluiting

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat fictie is.
  • Ik weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie.
  • Ik weet bij fictie te beoordelen of iets realistisch is of juist niet.

Slide 18 - Tekstslide

Fictie
Dat zijn verhalen die de schrijver heeft verzonnen. Het doel van fictie is amuseren – de schrijver wil dat jij zijn verhaal met plezier leest, bijvoorbeeld omdat je het spannend, zielig of aangrijpend vindt. Daardoor kun je bijvoorbeeld even helemaal wegdromen bij een verhaal, aan het denken worden gezet of je voorstellen hoe het is om iemand anders te zijn.

Slide 19 - Tekstslide

Fictie
Als je in een verhaal leest over gebeurtenissen die in het echt helemaal niet kunnen plaatsvinden, heb je te maken met een fantasieverhaal. Denk aan Harry Potter. Maar de meeste verhalen zijn realistisch. De gebeurtenissen in die verhalen zouden dus echt kunnen plaatsvinden.

Slide 20 - Tekstslide

Fictie

Verzonnen
Realistisch of niet realistisch
Doel: amuseren
Non-fictie

Niet verzonnen 
Realistisch

Doel: kan elk doel hebben

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeelden
Harry Potter en de steen der wijzen - J.K. Rowling
Achtste groepers huilen niet - Jacques Vriens
Het leven van een loser - Jeff Kinney
Spijt - Carry Slee

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Opdracht - schrijven
Schrijf een kort verhaal:
Als het fictie is, moet het verzonnen zijn, bijvoorbeeld een kort sprookje of sciencefictionverhaal. Als het non-fictie is, moet het gebaseerd zijn op een echte gebeurtenis uit je eigen leven of een historische gebeurtenis.
Schrijf ongeveer 15 zinnen. 
timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Verhalen voorlezen
We lezen enkele verhalen voor. 
We gaan raden: fictie of non-fictie
Bij fictie: realistisch of juist niet?

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag
Ga naar de online omgeving van Nieuw Nederlands en start mte de weektaak

Cursus 7 spelling, paragraaf 2 bijvoeglijk naamwoord, opdracht 1 t/m 7
Cursus 3 fictie, paragraaf 1 fictie en non-fictie, opdracht 1 t/m 3

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat fictie is.
  • Ik weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie.
  • Ik weet bij fictie te beoordelen of iets realistisch is of juist niet.

Slide 27 - Tekstslide

De laatste vragen
Is onderstaand fictie of non-fictie?
Uit de ruimteschepen komen
groene aliens gestapt die alleen 
maar spinazie eten.

Slide 28 - Tekstslide

VH1 - Nederlands
Bedankt voor jullie aandacht vandaag!

Slide 29 - Tekstslide

VH1 - Nederlands
Mevrouw Giesen
Week 38 - les 3
speeddate met boeken
timer
10:00

Slide 30 - Tekstslide

Agenda
  • Leerdoelen
  • Speeddate met je leesboek
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 31 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan goed luisteren naar mijn klasgenoot.
  • Ik kan samenvatten wat mijn klasgenoot heeft verteld.
  • Ik kan inschatten of ik het leesboek van mijn klasgenoot interessant vind en zelf wil lezen.

Slide 32 - Tekstslide

Uitleg speeddate
Iedereen heeft een leesboek bij zich.
De docent heeft een speeddateschema gemaakt.
Je krijgt een invulformulier om de antwoorden op de vragen op te schrijven.

Slide 33 - Tekstslide

Speeddatevragen
  • Waar gaat het boek over?
  • Wie is de hoofdpersoon?
  • Wat maakt het boek spannend?
  • Waarom heb je dit boek gekozen?
  • Zou je nog een boek van deze schrijver lezen?
  • Raad je het boek aan? Waarom wel of niet?
  •  Is het verhaal realistisch?
timer
4:00

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag
Ga naar de online omgeving van Nieuw Nederlands via Magister

Open de geplande taken

Cursus 7 spelling, paragraaf 1 hoofdletters en leestekens
Opdracht 1 t/m 6

Slide 35 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan goed luisteren naar mijn klasgenoot.
  • Ik kan samenvatten wat mijn klasgenoot heeft verteld.
  • Ik kan inschatten of ik het leesboek van mijn klasgenoot interessant vind en zelf wil lezen.

Slide 36 - Tekstslide

De laatste vragen
Wat vond je van de boekenspeeddate?

Slide 37 - Tekstslide

Afsluiting
Bedankt voor jullie aandacht vandaag

Slide 38 - Tekstslide