1TC NN - Cursus Grammatica §2 Onderwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Nederlands

Welkom 1TC!

Voorbereiding op de les:

- Lesboek + schrift op tafel

- Telefoon in de tas

- Zitten volgens plattegrond

- Inloggen LessonUp

1. Lesdoelen
2. Herhaling PV en zinsdelen
3. Uitlegfilmpje
4. Theorie
5. Samen oefenen
6. Zelfstandig werken
7. Afsluiting + mogelijkheid toets inkijken

PLANNING

Lesdoelen

Aan het einde van deze les...

• Heb ik mijn kennis over persoonsvorm en zinsdelen opgefrist
• Weet ik hoe ik het onderwerp in een zin vind

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Op de kermis worden de kinderen een hele middag vermaakt. [pv] =

1. worden
2. de kinderen
3. de kermis
4. worden + vermaakt

Noem twee manieren waarop je de persoonsvorm uit de zin kunt halen.

Zinsdelen

Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen.

Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen:

Jan | heeft | Pim | vorige week | z'n boek | geleend.

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
De jonge held | kreeg | een onderscheiding.

1. juist
2. onjuist

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.

1. juist
2. onjuist

"Mevrouw Wassenaar legt grammatica uit aan haar leerlingen."
Wat is de persoonsvorm?

2. Gisteren stonden de hongerige paarden luid te hinniken.

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.

3. Zulke fantastische verhalen hebben de docenten altijd al willen     

   overbrengen aan hun leerlingen.

Neem de zin over en verdeel die in zinsdelen.

Uitlegfilmpje!

Het onderwerp in een zin:

Tijdens zijn show amuseert de cabaretier het publiek met zelfgeschreven liedjes.

De cabaretier = het onderwerp

Het onderwerp van de zin is vaak een persoon (of dier/ding) die iets doet. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp. 

Hoe vind je het onderwerp? Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm

ONDERWERP

Opdracht

Wat: maak opdracht 1 op blz. 208

Hoe: je mag overleggen op fluisterniveau

Hulp: theorie uit je boek

Tijd: 5 minuten

Klaar: werk verder aan opdracht 3 en 4.

Wat: Maak opdracht 3 en 4 op blz. 209

Hoe: Je mag op fluisterniveau overleggen met degene die naast je zit. 

Hulp: Theorie uit je boek

Tijd: Tot de laatste vijf minuten van deze les.

Extra: Je mag een muziekje luisteren als je oortjes of een koptelefoon bij je hebt.

Aan de slag

Klaar?

Oefen in de online trainer verder met grammatica

Lesdoelen checken

Heb ik mijn kennis over persoonsvorm en zinsdelen opgefrist?

Weet ik hoe ik het onderwerp in een zin vind?