5.1 gaswisseling

Hoofdstuk 5 Gaswisseling en uitscheiding
Voorkennisvragen/opdrachten:
1. Noem 1 voordeel van door je neus ademen t.o.v. door je mond ademen
2. Geef de formule van de verbranding van glucose
3. Hoe noemen we de stof waar zuurstof aan bind in de rode bloedcellen?

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 Gaswisseling en uitscheiding
Voorkennisvragen/opdrachten:
1. Noem 1 voordeel van door je neus ademen t.o.v. door je mond ademen
2. Geef de formule van de verbranding van glucose
3. Hoe noemen we de stof waar zuurstof aan bind in de rode bloedcellen?

Slide 1 - Tekstslide

Lezen: Blz. 60 t/m 62 
Tekstbegripvragen:
1. Welke cellen vind je in het trilhaarepitheel?
2. Wat is het nut van de trilharen?
3. Wat zijn de kleinste onderdelen van je longen?
4. Wat is het nut van de kraakbeenringen in de bronchiën?
5. Wat is het nut van het spierweefsel rondom de bronchiolen? 


timer
6:00

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Nu eerst: 
Opdracht 1  a, b, c, d
Opdracht 3 
timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Transport van zuurstof

Slide 8 - Tekstslide

Les 2
Lesdoel:
Je kunt beschrijven hoe zuurstof en koolstofdioxide in het bloed vervoerd worden en hoe zij opgenomen en afgegeven worden
Reflectievragen les 1
1. Noem drie redenen waarom het beter is om door de neus te ademen.
2. Wat is het nut van de kraakbeenringen in de bronchiën?
3. In welk onderdeel van de longen vindt de gaswisseling van zuurstof en koolstofdioxide met het bloed plaats?

Slide 9 - Tekstslide

Transport O2
Hb + O2 ↔ HbO2
 
Reactie rechts (zuurstofbinding) wanneer:
 
  • veel O2 aanwezig is in een vloeistof / weefsel = hoge zuurstofspanning (pO2)
  • weinig CO2 aanwezig is in een vloeistof/ weefsel = lage koolstofdioxidespanning (pCO2)
  • relatief lage temperaturen
  • relatief basisch milieu 

Slide 10 - Tekstslide

Situatie in longblaasjes 
(zuurstofopname van hemoglobine)
  • hoge pO2
  • lage pCO2
  • relatief lage temperaturen
  • relatief basisch milieu (hoge pH)
Situatie in andere weefsels
(zuurstofafgifte van hemoglobine)
  • lage pO2
  • hoge  pCO2
  • relatief hoge temperaturen (door dissimilatie)
  • relatief zuur milieu (lage pH)  (door veel CO2 van dissimilatie)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Verzadigingskromme
zuurstofverzadiging = de waarde die aangeeft hoeveel procent van de hemoglobine in de rode bloedcellen zuurstof heeft gebonden.

Slide 13 - Tekstslide

Verzadigingskromme
zuurstofverzadiging = de waarde die aangeeft hoeveel procent van de hemoglobine in de rode bloedcellen zuurstof heeft gebonden.

Slide 14 - Tekstslide

Temperatuur
Bij een hogere temperatuur verschuift de curve naar rechts.

Bij hogere temperaturen wordt makkelijker zuurstof afgegeven.

Slide 15 - Tekstslide

pCO2
Bij een hogere CO2 concentratie verschuift de curve naar rechts.

Bij meer CO2 wordt makkelijker zuurstof afgegeven.

Slide 16 - Tekstslide

pH
Bij een lagere pH waarde verschuift de curve naar rechts.

In een zuurder milieu wordt makkelijker zuurstof afgegeven.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de O2 verzadiging in de bovenstaande situaties?

Slide 18 - Tekstslide

Hoeveel % zuurstof wordt dus afgegeven aan de hartspier en aan het vetweefsel?

Slide 19 - Tekstslide

Transport van koolstofdioxide
  • 70% wordt vervoerd als waterstofcarbonaat-ionen (HCO3-) in het bloedplasma 
  • 23% bindt aan hemoglobine 
  • klein deel als CO2 in bloedplasma 

Slide 20 - Tekstslide

O2 en CO2 verplaatsen zich zo dat het verschil in druk in de longen en het bloed(plasma) zo klein mogelijk blijft.
Met welke term wordt een dergelijke verplaatsing van gasmoleculen aangegeven?
A
actief transport
B
difussie
C
osmose

Slide 21 - Quizvraag

Via welke vloeistof kunnen zuurstofmoleculen diffunderen naar de cellen?
A
Bloedplasma
B
Weefselvloeistof
C
Lymfe

Slide 22 - Quizvraag

De bron geeft schematisch een longblaasje met een longhaarvat van de mens weer. Vier plaatsen in het longhaarvat zijn aangegeven met P, Q, R en S. De pijlen geven de stroomrichting van het bloed aan.

Op welke van deze plaatsen bevindt zich zuurstof?
A
alleen op plaats R
B
alleen op de plaatsen Q en R
C
alleen op de plaatsen R en S
D
op de plaatsen P, Q, R en S

Slide 23 - Quizvraag

Braindump
  1. Lezen blz. 67 kopje Gaswisseling in planten
  2. Sla het boek dicht
  3. Schrijf zoveel mogelijk op van wat je hebt onthouden
  4. Vergelijk je resultaat met je buurman

timer
4:00

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken basisstof 5.1: opgave 6, 7,  8 , 10 a t/m e

Slide 25 - Tekstslide

Exitticket
Voorkennisvragen:
1. Is in de longen de pCO2 hoog of laag?
2. Is in de weefsels de temperatuur relatief hoog of laag?
3. Hoeveel zuurstofatomen kan 1 hemoglobine molecuul binden?
4. Op de afbeelding is de verzadigingskromme van de hemoglobine van twee verschillende vissoorten gegeven. Welke vissoort leeft waarschijnlijk in zuurstofarm water? 

Slide 26 - Tekstslide

Bestudeer de afbeelding (BiNaS 83D)

Wat is waar?
A
Een hogere temperatuur leidt tot een betere verzadiging van Hb
B
Een lagere pH leidt tot een betere verzadiging van Hb
C
Als de temperatuur stijgt, kan er minder O2 binden aan Hb
D
Als er minder O2 bindt aan Hb, dan daalt de temperatuur

Slide 27 - Quizvraag

Bij zware inspanning kan de pH van het bloed dalen.

Het bloed vervoert bij 100 % verzadiging 200 ml O2 per liter bloed.

Stel dat in de beenspier met pO2 4 kPa de pH daalt van 7,6 naar 7,2.
Hoeveel ml zuurstof wordt er in de beenspier per liter bloed afgegeven?
A
30-40 ml O2/liter bloed
B
70-80 ml O2/liter bloed
C
120-130 ml O2/liter bloed
D
160-170 ml O2/liter bloed

Slide 28 - Quizvraag