TL 1 NE paragraaf 4.3 lezen
1 / 36
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
De titel, tussenkopjes, de eerste en laatste alinea lezen zijn voorbeelden van...
A
Nauwkeurig lezen
B
Verkennend lezen
Slide 6 - Quizvraag
"Het flatgebouw is 165 meter hoog."
Dit is een...
Dit is een...
A
Mening
B
Feit
Slide 7 - Quizvraag
Maar, echter en integendeel zijn voorbeelden van:
A
Een tegenstelling
B
Een opsomming
Slide 8 - Quizvraag
Welke manieren van lezen zijn er?
Slide 9 - Woordweb
Slide 10 - Tekstslide
Wat wil de schrijver bereiken met een informerende tekst?
A
De lezer van iets overtuigen
B
De lezer vermaken
C
De lezer informatie geven
D
De lezer uitleg geven
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een informatieve tekst?
A
Tekst uit een schoolboek
B
Leesboek
C
Stripverhaal
D
Recept
Slide 12 - Quizvraag
Wat wil de schrijver bereiken met een amuserende tekst?
A
De lezer van iets overtuigen
B
De lezer vermaken
C
De lezer informatie geven
D
De lezer uitleg geven
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
Tekst uit een schoolboek
B
Brief
C
Gebruiksaanwijzing
D
Stripverhaal
Slide 14 - Quizvraag
Is een instructie een informatieve- of een amuserende tekst?
A
Informatieve
B
Amuserende
Slide 15 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een instructie?
A
Brief
B
Handleiding
C
Boek
D
Nieuwsbericht
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Waarom gebruikt een schrijver verwijswoorden in zijn tekst?
Slide 18 - Woordweb
Welke woorden zijn voorbeelden van verwijswoorden?
A
Maar/ daarentegen
B
Hij/zij
C
Als eerste/ vervolgens
D
Eerst/ ten slotte
Slide 19 - Quizvraag
Hoe vond je de les gaan?
😒🙁😐🙂😃
Slide 20 - Poll
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Welke doelen kan een tekst hebben?
Slide 25 - Woordweb
Wat is een voorbeeld van een instructie?
A
Recept
B
Nieuwsbericht
C
Stripverhaal
D
Leesboek
Slide 26 - Quizvraag
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Noem voorbeelden van signaalwoorden.
Slide 29 - Woordweb
Welk signaalwoorden geven een tijdsvolgorde aan?
A
Bovendien en vervolgens
B
Toch en echter
C
Daarna en zodra
Slide 30 - Quizvraag
"Voordat Pien de deur uitgaat, geeft ze haar konijn te eten. Daarna fietst ze naar school."
Voordat en daarna zijn voorbeelden van:
Voordat en daarna zijn voorbeelden van:
A
Een opsomming
B
Een tegenstelling
C
Een tijdsvolgorde
Slide 31 - Quizvraag
Signaalwoorden..
A
verwijzen naar iets in de tekst.
B
geven aan dat iets van iemand is.
C
geven een eigenschap aan.
D
geven een verband aan in de tekst.
Slide 32 - Quizvraag
Slide 33 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de moeilijkewoordenwijzer?
Slide 34 - Woordweb
Wat doe je als je zoekend leest?
A
Je leest niet de hele tekst, maar gaat op zoek naar het antwoord op de vraag
B
Je leest de hele tekst
Slide 35 - Quizvraag
Hoe vond je de les gaan?
😒🙁😐🙂😃
