In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Paragraaf 4.3
Lezen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
- De tekstdoelen informeren en amuseren herkennen.
- Instructies herkennen.
- Verwijswoorden herkennen.
- Signaalwoorden herkennen die een tijdsvolgorde aangeven.
Slide 2 - Tekstslide
Herhaling
Even weer herhalen waar we het vorige week over hebben gehad.
Slide 3 - Tekstslide
De titel, tussenkopjes, de eerste en laatste alinea lezen zijn voorbeelden van...
A
Nauwkeurig lezen
B
Verkennend lezen
Slide 4 - Quizvraag
Maar, echter en integendeel zijn voorbeelden van:
A
Een tegenstelling
B
Een opsomming
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Wat wil de schrijver bereiken met een informerende tekst?
A
De lezer van iets overtuigen
B
De lezer vermaken
C
De lezer informatie geven
D
De lezer uitleg geven
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een informatieve tekst?
A
Tekst uit een schoolboek
B
Leesboek
C
Stripverhaal
D
Recept
Slide 8 - Quizvraag
Wat wil de schrijver bereiken met een amuserende tekst?
A
De lezer van iets overtuigen
B
De lezer vermaken
C
De lezer informatie geven
D
De lezer uitleg geven
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
Tekst uit een schoolboek
B
Brief
C
Gebruiksaanwijzing
D
Stripverhaal
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een instructie?
A
Brief
B
Handleiding
C
Boek
D
Nieuwsbericht
Slide 11 - Quizvraag
Les 1
Kader maakt opdracht 1 t/m 8 van les 4.3. Opdracht 4 hoeft niet van blz. 24 t/m 28.
Basis maakt opdracht 1 t/m 7 van 4.3. opdracht 5 en 8 hoeft niet van blz. 19 t/m 23.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Waarom gebruikt een schrijver verwijswoorden in zijn tekst?
Slide 14 - Woordweb
Welke woorden zijn voorbeelden van verwijswoorden?
A
Maar/ daarentegen
B
Hij/zij
C
Als eerste/ vervolgens
D
Eerst/ ten slotte
Slide 15 - Quizvraag
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Welk signaalwoorden geven een tijdsvolgorde aan?
A
Bovendien en vervolgens
B
Toch en echter
C
Daarna en zodra
Slide 18 - Quizvraag
"Voordat Pien de deur uitgaat, geeft ze haar konijn te eten. Daarna fietst ze naar school."
Voordat en daarna zijn voorbeelden van:
A
Een opsomming
B
Een tegenstelling
C
Een tijdsvolgorde
Slide 19 - Quizvraag
Signaalwoorden..
A
verwijzen naar iets in de tekst.
B
geven aan dat iets van iemand is.
C
geven een eigenschap aan.
D
geven een verband aan in de tekst.
Slide 20 - Quizvraag
Wat doe je als je zoekend leest?
A
Je leest niet de hele tekst, maar gaat op zoek naar het antwoord op de vraag
B
Je leest de hele tekst
Slide 21 - Quizvraag
Gezamenlijk tekst 6 lezen
- We lezen klassikaal tekst 6.
- Daarna maken we een samenvatting van tekst 6.
- Vervolgens bespreken we de moeilijke woorden.
Slide 22 - Tekstslide
Maak de volgende opdrachten:
Opdracht 22 t/m 30 van blz. 36 t/m 41. Dit is huiswerk voor volgende week dinsdag 19 maart. Vrijdag hebben jullie NL-doet.
Slide 23 - Tekstslide
Eerder klaar?
Je mag zelf kiezen welke van de 3 opdrachten je gaat doen wanneer je klaar bent met de opdrachten uit het boek.
Zoek een tekst op internet. Lees de tekst en probeer er achter te komen wat het tekstdoel van de tekst is: informeren of amuseren.
Ga naar www.jufmelis/zinsontleding. Je kunt dan de pv, wg en lv oefenen.
Zoek een tekst op internet. Lees de tekst. En noteer de signaalwoorden in Word of op een blaadje. Zet achter de signaalwoorden of het om een signaalwoord voor een opsomming, tegenstelling of tijdsvolgorde gaat.
Slide 24 - Tekstslide
Afsluiting:
Noem voordat je de klas uitloopt een signaalwoord die een tijdsvolgorde aangeeft.