les 4

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
Leg je schrift op tafel, ik controleer het huiswerk
telefoons in de tas
geen kauwgom
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
Leg je schrift op tafel, ik controleer het huiswerk
telefoons in de tas
geen kauwgom

Slide 1 - Tekstslide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • we kijken terug naar de les van vorige week
  • we kijken het huiswerk na
  • uitleg, je bent stil en doet goed mee
  • je gaat 8 minuten in stilte werken
  • daarna kun je zachtjes overleggen
  • we gaan een deel nakijken
  • we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Tekstslide

  • Ik weet wat lenen is
  • Ik ken de twee redenen om te lenen
  • Ik weet wat maandtermijn is
  • Ik weet wat aflossen is
  • Ik weet wat rente is
  • Ik kan de rente berekenen
  • Ik weet het verschil tussen rente betalen en aflossen
  • Ik weet wanneer je meerderjarig bent
  • Ik weet wat sparen is
  • Ik ken de drie spaarvormen
  • Ik weet wat rente is
  • Ik kan rente berekenen
LEER              EN

Slide 3 - Tekstslide


  • Ik ken de drie geldfunctiesIk weet wat chartaal geld is
  • Ik weet wat giraal geld is
  • Ik weet wat internetbankieren is
  • Ik weet wat directe ruil is
  • Ik weet wat indirecte ruil is
  • Ik weet hoe ik elektronisch kan betalen
  • Ik kan een saldo uitrekenen na betalingen en ontvangsten
  • Ik kan een stijging of daling in procenten berekenen
LEER              EN

Slide 4 - Tekstslide

29a  Voordeel geld lenen:
* als je iets graag wilt hebben, kun je er eerder van genieten
* als je dringend geld nodig hebt, maar je hebt het niet,
   ben je met een lening geholpen
29b  Nadeel geld lenen:
* je betaalt extra geld om te lenen (rente)
* je moet het geleende geld toch weer terug betalen
* als je vaak geld leent van vrienden of familie, krijgen zij daar
   een hekel aan

Slide 5 - Tekstslide

30
iets moet gemaakt worden 
     => je hebt onverwacht dringend geld nodig
je wilt iets graag kopen
     => je wilt nu al iets duurs hebben en gebruiken
je wilt een dure vakantie betalen
     => je wilt nu nu al iets duurs en niet wachten tot je genoeg
           gespaard hebt


Slide 6 - Tekstslide

31a
minder jongeren hebben schulden (de blauwe lijn)
b
geleend van anderen is in deze jaren gestegen (blijkbaar lenen jongeren regelmatig van elkaar, herken je dit?)
c
jongeren hebben het minst een roodstandfaciliteit (rood staan),
dit komt omdat je op een jongerenrekening niet rood mag staan. Pas met een vast inkomen mag je rood staan.

Slide 7 - Tekstslide

32
Twee maanden zakgeld is € 48,-
Als je je vader wilt terugbetalen moet je die dus € 40,- betalen.

Je houdt dan € 8,- over voor de rest. Gaat dat lukken?

Slide 8 - Tekstslide

33a
meerderjarig ben je vanaf je                          e jaar
33b
Je moet meerderjarig zijn om te kunnen lenen: 
* als je nog minderjarig bent, zijn je ouders aansprakelijk voor
   jouw schulden
* als je minderjarig bent, is het best moeilijk om te overzien wat 
   de gevolgen van een lening zijn

Slide 9 - Tekstslide

34a  Maandtermijn: een vast bedrag waarmee je elke keer een stukje van je lening terugbetaald 
34b  De aflossing is minder dan € 85,- omdat je ook rente moet betalen (aflossing = afbetaling + rente)
34c  Als je aflost dan wordt het geleende bedrag kleiner/lager
34d  De rente is alleen een vergoeding die je betaalt omdat je het geld van de bank een tijdje mag gebruiken  


              aflossing                                 rente


Slide 10 - Tekstslide

35a  Onjuist: bij lenen betaal je rente
35b  Juist
35c  Onjuist: alleen de aflossing zorgt ervoor dat de lening mindere wordt

36
Een tweedehands auto die nog ongeveer 5 jaar meegaat:
De lening aflossen in minder dan vijf jaar; anders ben je nog aan het afbetalen zonder dat je gebruik kunt maken van de auto.
Zo kun je alvast sparen voor een nieuwe....

Slide 11 - Tekstslide

37a  Zo snel mogelijk terugbetalen: 6 maanden.
Bij een bedrag van € 5.000,- betaal je dan elke maand € 858,-
37b  In zes maanden betaal je dan totaal 6x858 = € 5.148,- terug
37c  De rente is 5418-5000 = € 148,-

38a Toch liever in 3 jaar terugbetalen: wellicht kun je niet elke maand de € 858,- betalen en wel de € 144,-
38b  Drie jaar is 3x12 = 36 maanden
38c  In drie jaar betaal je 36x144 = € 5.184,-
38d  De rente is ook hier € 148,-

Slide 12 - Tekstslide

39a  Aflossing is ook € 200,- (het leenbedrag)
39b  Rente is € 15,- (het extra bedrag wat je moet terugbetalen)
39c  Hoeveel procent is 15 van 200?
                            15/200 x100 = 7,5%
 
40  De rente die je betaald is € 45,-
        Hoeveel procent is 45 van 750?
        45/750 x100 = 6%


Slide 13 - Tekstslide

41
84 maanden = 84/12 = 7 jaar
Totaal te betalen 84x183 = € 15.372,-
Extra betaalt 15372-10000= € 5.372,-
In procenten is dit 5372/10000 x 100 = 53,7%


                                     
zou jij € 2,- lenen en er € 3,- voor willen teruggeven?

Slide 14 - Tekstslide

42
Totaal te betalen 6x12x41 = € 2.952,-
Extra betaalt 2952-2000= € 952,-
In procenten is dit 952/2000 x 100 = 47,6%


                                     

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

2.4 Wat is verzekeren?
Risico op kosten inschatten, is de kans groot
   => dan verzekeren!


verplicht
  • zorgverzekering
  • WA-verzekering (voor auto, scootere en brommer)
vrijwillig
  • reisverzekering
  • fietsverzekering
  • inboedelverzekering

Slide 17 - Tekstslide

Verzekeraar
De verzekeringsmaatschappij


Verzekerde: degene die de verzekering afsluit.

Slide 18 - Tekstslide

Polis
Een bewijs van verzekering


Polisvoorwaarden: hierin staat precies waar je recht op hebt, en waneer je daar recht op hebt
je hebt bijvoorbeeld geen recht op schadevergoeding als je fiets is gestolen terwijl die niet op slot stond

Slide 19 - Tekstslide

Premie
De prijs van de verzekering; het bedrag dat een verzekerde betaalt aan de verzekeringsmaatschappij om verzekerd te zijn.

De hoogte van de premie hangt af van het risico en hoogte van het verzekerd bedrag.
  • woon je in een grote stad is de kans dat je fiets wordt gestolen groter dan als je woont in een klein dorpje
  • heb je een dure fiets betaal je meer premie, omdat er ook meer vergoed moet worden bij schade of diefstal

Slide 20 - Tekstslide

Eigen risico
Het deel van de schade dat je als verzekerde zelf betaalt.
hoe hoger het eigen risico, hoe lager de premie

Slide 21 - Tekstslide

Maken
(eerst in stilte)
Opdracht
43 t/m 56
blz 52 t/m 55
timer
8:00

Vragen (aan mij) 
mogen altijd gesteld worden

Slide 22 - Tekstslide

43 Eigen antwoord
Bijvoorbeeld: fietsverzekering, scooterverzekering, reisverzekering, zorgverzekering, WA-verzekering, autoverzekering

44  
Als er in de vakantie iets gestolen wordt of iemand krijgt een ongeluk, dan krijgen zij het geld door de verzekering vergoed. Dat is een prettig idee.

Slide 23 - Tekstslide

45  eigen antwoord, bijvoorbeeld
    


Soort verzekering
Voor welk risico
Autoverzekering
Schade die je toebrengt aan een ander en schade aan je eigen auto
Zorgverzekering
Voor kosten van dokter, ziekenhuis en medicijnen
Inboedelverzekering
Voor als er ingebroken wordt of als er waterschade ontstaat
Brandverzekering
Voor als er brand uitbreekt thuis
Reisverzekering
Voor als er iets op vakantie gebeurd
Annuleringsverzekering
Voor als iets niet door kan gaan (vakantie)

Slide 24 - Tekstslide

46
  1. de koffers   horen bij reisverzekering
  2. de   kap.     auto hoort bij de autoverzekering
  3.         hoort bij de woonhuisverzekering

47  Verschil in premie bij dezelfde soort verzekering komt door:
* voor welk bedrag ben je verzekerd
* heb je een eigen risico
* hoe groot is de kans op schade
* wat is de periode dat je verzekerd bent

Slide 25 - Tekstslide

48a  fiets van € 675,- voor 5 jaar verzekerd tegen diefstal en beschadiging: premie is € 292,- 
48b  fiets van € 750,- voor 3 jaar verzekerd tegen diefstal en beschadiging: premie is € 222,-  
48c  fiets van € 500,- voor 3 jaar verzekerd tegen diefstal: 
premie is € 135,- 
  • hoe duurder de fiets, hoe hoger de premie
  • hoe langer verzekerd, hoe hoger de premie
  • hoe meer verzekerd, hoe hoger de premie

Slide 26 - Tekstslide

49a  Premie zonder korting is 12x71 = € 852,- 
49b  2,4% van € 852,- is 852/100 x 2,4 = € 20,45
49c  Uiteindelijk betaal je dan per jaar 852-20,45 = € 831,55 

50a  eigen antwoord, bijvoorbeeld: hij heeft bijna niets verzekerd. De premies die hij uitspaart, heeft hij opgespaard. 
Als hij een keer schade heeft, kan hij die daarmee betalen.
50b  eigen mening, bijvoorbeeld:
Ja, de kans dat je echt schade krijgt is erg klein
Nee, want als je een keer grote schade hebt, heb je te weinig gespaard om de schade te dekken

Slide 27 - Tekstslide

51a
Honderd verzekerden: 3 fietsen worden gestolen.
Te vergoeden 3x650 =  € 1.950,-
51b
Als € 1.950,- moet worden bijeen gebracht door 100 verzekerden, dan moeten ze allemaal € 19,50 aan premie betalen.

Slide 28 - Tekstslide

52 
Uitgekeerd wordt 430-100 = € 330,- Antwoord B is juist

53a  
De vergoeding is 450-200 = € 250,-
53b  
Hoeveel procent is 250 van 450?
                                                                                            250/450 x100 = 55,6%
  


              aflossing                                 rente


Slide 29 - Tekstslide

54a  Voordeel eigen risico: je premie is lager
54b  Nadeel eigen risico: bij schade krijg je niet alles vergoed

55a  Eigen risico bij A is € 885,-  eigen risico bij B is € 858,-
55b  Maximaal vergoed bij A € 250,-  
maximaal vergoed bij B is € 750,-
55c  De premie bij A is lager: het eigen risico is (iets) hoger en de vergoeding voor de tandarts is (een stuk) lager. Als de verzekeringsmaatschappij minder hoeft te vergoeden, 
hoef jij als verzekerde minder premie te betalen.

Slide 30 - Tekstslide

56a  Bij A is ze per jaar kwijt:  12x85,61 = € 1.027,32
Voor B betaalt ze: 12x120,31 = € 1.443,72
56b Als ze in één keer betaalt kost haar dit  voor A
1027,32 - 2% van 1027,32 (1027,32/100 x 2) = 1027,32-20,55= € 1.006,77
Voor B betaald ze 1443,72 - 2% van 1443,72 = 1443,72-28,87 = € 1.414,85
56c  Eigen antwoord

A
als je weinig ziektekosten verwacht. Je betaalt minder premie en als je geen kosten hebt, bespaar je daarmee veel geld
B
als je weinig financiël risico wilt lopen. Je betaalt wel meer premie, maar als je hoge kosten hebt, krijg je daar een groot deel van vergoed.

Slide 31 - Tekstslide

  • Ik weet wat lenen is
  • Ik ken de twee redenen om te lenen
  • Ik weet wat maandtermijn is
  • Ik weet wat aflossen is
  • Ik weet wat rente is
  • Ik kan de rente berekenen
  • Ik weet het verschil tussen rente betalen en aflossen
  • Ik weet wanneer je meerderjarig bent
LEER              EN

Slide 32 - Tekstslide