Wat is het meervoud van het volgende woord? leeuwerik
A
leeuweriken
B
leeuwerikken
C
leeuweriks
D
leeuwerik's
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het meervoud van het volgende woord? lam
A
lammetje
B
lammeren
C
lammen
D
lammetjes
Slide 4 - Quizvraag
Zet de volgende woorden in het meervoud en geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord: (nylon) panty
Slide 5 - Open vraag
Zet de volgende woorden in het meervoud en geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord: (ontdooien) olie
Slide 6 - Open vraag
Zet de volgende woorden in het meervoud en geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord: (zilver) ei
Slide 7 - Open vraag
Noem een voorbeeld van een stellende, vergrotende en overtreffende trap
Slide 8 - Woordweb
Wat is de belangrijkste regel voor het maken van een samenstelling?
Slide 9 - Open vraag
Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is. dame schoen
A
damesschoen
B
dameschoen
C
dames-schoen
D
damenschoen
Slide 10 - Quizvraag
Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is. anti Amerikaans
A
anti-Amerikaans
B
Antiamerikaans
C
Anti-Amerikaans
D
antiämerikaans
Slide 11 - Quizvraag
Maak van de volgende woorden goede samenstellingen. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is. hoen hok
A
hoenshok
B
hoenenhok
C
hoenderhok
D
hoender-hok
Slide 12 - Quizvraag
Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is. iemand die slecht kan horen
A
dove
B
slechthorende
C
slechthorende iemand
D
slecht horende
Slide 13 - Quizvraag
Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is. 49 jarige
A
49jarige
B
49'jarige
C
49-jarige
D
49 jarige
Slide 14 - Quizvraag
Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is. jack voor de regen
A
regen-jas
B
regenjack
C
regenjas
D
regen-jack
Slide 15 - Quizvraag
Wat doet een functiewoord?
Slide 16 - Open vraag
Wat is een ander woord voor een verbindingswoord?
A
Signamelent
B
Koppelwerkwoord
C
Signaalwoord
D
Koppelteken
Slide 17 - Quizvraag
Welk functiewoord kan hier tussen: "De lockdown duurde langer, ...... werd het PTO online afgenomen."
Slide 18 - Woordweb
Wat voor soort verwijswoord is het woord 'Ze' in de zin "Fatima voetbalt graag op straat. Ze is er erg goed in"
A
Voornaamwoord
B
Onderwerp
C
Bijwoord
D
Zelfstandig naamwoord
Slide 19 - Quizvraag
Welk soort verbinding staat in deze alinea: Leerlingen kunnen in deze aparte tijden voorkomen dat ze een achterstand oplopen, mits zij hun best doen tijdens de online lessen.
Slide 20 - Open vraag
Welk woord zou je als verbindingswoord kunnen gebruiken als je iets zou willen inperken?
A
indien
B
hoewel
C
dadelijk
D
bovendien
Slide 21 - Quizvraag
Wat betekent het als er aan het einde van een alinea, of een hele tekst 'kortom' staat?
A
Dat er een voorwaarde wordt gegeven
B
Dat er een omschrijving volgt
C
Dat er een tegenstelling volgt
D
Dat er een samenvatting volgt
Slide 22 - Quizvraag
Wat geeft 'met name' aan in de zin "Kinderen zijn flexibel. Dat merk je met name in deze Coronatijd."
A
oorzaak-gevolg
B
vergelijking
C
omschrijving
D
verduidelijking
Slide 23 - Quizvraag
Dat was het voor vandaag
Morgen: oefenen met test correct
Dinsdag: oefenen met de stof van hst. 12, 13, 17 t/m 21