V3 H8 vaardigheden

Quizzz
Quizz hoofdstuk 8 verbanden


Kladpapier en rekenmachine zijn toegestaan 



1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Quizzz
Quizz hoofdstuk 8 verbanden


Kladpapier en rekenmachine zijn toegestaan 



Slide 1 - Tekstslide

De formules die hieronder staan noemen we ................ van de formule.
y=ax+b
y=cx
y=ax2+bx+c
A
de basis vorm
B
de standaard vorm
C
de wiskundige vorm
D
de begin vorm

Slide 2 - Quizvraag

De formule hieronder is van een .............. verband.
y=ax+b
A
Recht evenredig
B
Omgekeerd evenredig
C
Lineair
D
Kwadratisch

Slide 3 - Quizvraag

Geef aan of de volgende stelling waar of niet waar is.

Wanneer in de formule , dan krijg je de standaardvorm van een lineair verband.
a=0
y=ax2+bx+c
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag


Bij welk verband hoor de formule: 

y=bgt
A
lineair verband
B
machtsverband
C
evenredig verband
D
exponentieel verband

Slide 5 - Quizvraag

De volgende twee stellingen gaan over
A: De waarde van g bepaald hoe steil de grafiek loopt en of die stijgt of daalt.
B: Door de groeifactor te vermenigvuldigen met 100 kom je achter de procentuele groei.
y=bgt
A
A en B zijn waar
B
A en B zijn niet waar
C
A is waar, B is niet waar
D
A is niet waar, B is waar

Slide 6 - Quizvraag

Geef aan of de volgende stelling waar of niet waar is.

Een voorbeeld van exponentiële groei is procentuele groei.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de groeifactor als er een procentuele afname is van 2,5%
A
1,025
B
0,975
C
0,75
D
1,25

Slide 8 - Quizvraag

Martine zet op 1 januari 2015 een bedrag van 2000 euro op een spaarrekening. De jaarlijkse rente is 2,1%.

Welke formule hoort bij het bedrag B dat na t jaar op de spaarrekening van Martine staat?

A
B=20002,1t
B
B=2000102,1t
C
B=2,12000t
D
B=20001,021t

Slide 9 - Quizvraag

Eelco heeft een bedrag van 800 euro op zijn spaarrekening staan tegen een vaste rente per jaar van 3%.
Hoeveel spaargeld heeft Eelco na 10 jaar (in hele euro's)
A
830
B
1075
C
1100
D
11000

Slide 10 - Quizvraag

Monique heeft 500 euro op haar spaarrekening staan tegen een vaste rente per jaar van 1,25%.
Welk bedrag staat er na 7 jaar op de bankrekening van Monique?
(Bedrag invoeren zonder euroteken en geldbedragen afronden op 2 decimalen!)

Slide 11 - Open vraag

Welke formule hoort bij de gegevens in de tabel hiernaast?


Tip
Je kunt dit zonder berekening
Tip: let op de beginwaarde en de richting van de verandering
A
y=5400,85t
B
y=6350,85t
C
y=5401,18t
D
y=6351,18t

Slide 12 - Quizvraag

Bij welk verband hoort de onderstaande tabel?
A
Lineair
B
Omgekeerd evenredig
C
Recht evenredig
D
Kwadratisch

Slide 13 - Quizvraag

Geeft deze tabel exponentiële groei weer?
A
ja, begingetal 5, groeifactor 10
B
Nee, de groeifactor is niet steeds zelfde
C
Ja, begingetal 5, groeifactor 3
D
Nee, tabel begint niet bij 0

Slide 14 - Quizvraag


Gegeven is de tabel hiernaast ---->
Neem aan dat de tabel bij lineaire groei hoort. 
Stel de bijbehorende formule op. 

Slide 15 - Open vraag


Gegeven is de tabel hiernaast ---->
Neem aan dat de tabel bij exponentiële groei hoort. 
Stel de bijbehorende formule op.
gebruik ^ voor machten en * voor keer 

Slide 16 - Open vraag

In een vijver zwemmen 20 goudvissen. Men verwacht dat het aantal goudvissen elk jaar met 15% toeneemt.
Hoeveel goudvissen zijn er na 5 jaar?
(rond af op hele vissen ;-)

Slide 17 - Open vraag

Je ziet een tabel die het exponentiele verband van de afname van het aantal egels beschrijft. Bepaal de gemiddelde groeifactor. Rond af op 2 decimalen.

Slide 18 - Open vraag

Stel de formule op van
de lijn hiernaast.
A
h(a)=8a+4
B
h(a)=0,5a+8
C
h(a)=2a+8
D
h(a)=8a+2

Slide 19 - Quizvraag

Hiernaast zie je 2 grafieken die
horen bij

Welke stelling is juist.
y=ax+b
A
De 'b' van beide grafieken is hetzelfde
B
De 'a' van de rode grafiek is groter dan bij de blauwe grafiek.
C
Deze grafieken groeien exponentieel
D
De 'a' van beide grafieken is hetzelfde

Slide 20 - Quizvraag

Hiernaast zie je 2 grafieken die
horen bij

Welke stelling is juist.
y=ax+b
A
De 'b' van beide grafieken is hetzelfde
B
Het snijpunt van de grafieken is bij x = 0
C
Deze grafieken zijn recht evenredig
D
De 'a' van de rode grafiek is groter dan bij de blauwe grafiek.

Slide 21 - Quizvraag

Hiernaast zie je 2 grafieken die
horen bij

Welke stelling is juist.
y=ax+b
A
De 'b' van beide grafieken is hetzelfde
B
De 'a' van de blauwe grafiek is kleiner dan van de rode grafiek
C
Het snijpunt van deze grafieken ligt buiten de afbeelding
D
De 'a' van beide grafieken is hetzelfde

Slide 22 - Quizvraag

Hiernaast zie je 2 grafieken die
horen bij

Welke stelling is juist.
y=ax+b
A
De 'b' van de blauwe grafiek is negatief
B
De grafieken snijden elkaar nooit
C
De 'a' van de blauwe grafiek is positief
D
De 'a' van de blauwe grafiek is negatief

Slide 23 - Quizvraag

welke formule hoort bij
de groene grafiek?
A
f(x)=x23
B
f(x)=x2+3
C
f(x)=x23
D
f(x)=2x2+3

Slide 24 - Quizvraag

Wat weet je van de grafiek van de formule:

y=2x25
A
bergparabool met top onder de x-as
B
dalparabool met top onder de x-as
C
bergparabool met top boven de x-as
D
dalparabool met top boven de x-as

Slide 25 - Quizvraag

Wat weet je van de grafiek van de formule:

y=4x2+17
A
bergparabool met top onder de x-as
B
dalparabool met top onder de x-as
C
bergparabool met top boven de x-as
D
dalparabool met top boven de x-as

Slide 26 - Quizvraag

Je ziet de grafiek die hoort bij de formule

Wat weet je van a en c

y=ax2+c
A
a is positief en c is positief
B
a is negatief en c is positief
C
a is positief en c is negatief
D
a is negatief en c is negatief

Slide 27 - Quizvraag

Je ziet de grafiek die hoort bij de formule

Wat weet je van a en c

y=ax2+c
A
a is positief en c is positief
B
a is negatief en c is positief
C
a is positief en c is negatief
D
a is negatief en c is negatief

Slide 28 - Quizvraag

De volgende twee stellingen gaan over
A: Wanneer de waarde van c veranderd, verplaatst de hele grafiek omhoog of omlaag
B: De waarde van a bepaald of het een bergparabool of dalparabool is.
y=ax2+c
A
A en B zijn waar
B
A en B zijn niet waar
C
A is waar, B is niet waar
D
A is niet waar, B is waar

Slide 29 - Quizvraag

welke formule hoort bij
de blauwe grafiek?
A
f(x)=x23
B
f(x)=x2+3
C
f(x)=x23
D
f(x)=2x2+3

Slide 30 - Quizvraag

Koppel door te slepen onderstaande formules aan de juiste grafieken.
f(x) = 0,83x4
g(x) = -5x6
h(x) = -34x7
m(x) = 28x3

Slide 31 - Sleepvraag

Bepaal en sleep de periode, evenwichtsstand en amplitude naar de juiste plaats in de grafiek.
Evenwichtsstand
Periode
Amplitude

Slide 32 - Sleepvraag

15
5
6
Periode
Evenwichtsstand
Amplitude

Slide 33 - Sleepvraag

300
2
200
Periode
Evenwichtsstand
Amplitude

Slide 34 - Sleepvraag

Welke van de grafieken is/zijn periodiek?
A
Alleen A
B
A en B
C
A en C
D
B en C

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de periode van deze periodieke beweging ?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de amplitude van deze periodieke beweging?


A
2
B
2,5
C
4
D
5

Slide 37 - Quizvraag

Wat is de evenwichtsstand van deze periodieke beweging?

A
0,5
B
2
C
3
D
5,5

Slide 38 - Quizvraag

Wat is in de grafiek hiernaast de periode?

Slide 39 - Open vraag

Wat is de periode in seconde?
A
20
B
40
C
80
D
120

Slide 40 - Quizvraag

Wat is de amplitude?
A
0 m
B
30 m
C
20 m
D
15 m

Slide 41 - Quizvraag

Wat is de evenwichtsstand?
A
0 m
B
30 m
C
20 m
D
15 m

Slide 42 - Quizvraag

Wat is van de grafiek hiernaast de periode?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 43 - Quizvraag

Hoe hoog is de grafiek bij 10 uur?

A
0,5
B
1
C
1,5
D
2

Slide 44 - Quizvraag

Einde
Klaar!

Huiswerk voor volgende week
Oefentoets  1 t/m 9


Als je zeker weet dat je alles ingevuld hebt, 
zeg even dag in teams en dan mag je de les verlaten.

Slide 45 - Tekstslide