Les 6

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Eenvoudige 

Basisgrammatica NT2 

Zijn we er allemaal?

Stop je je telefoon in je zakkie in je tas?

Heb je je spullen klaarliggen?

Heb je je huiswerk gemaakt?

De afspraken

Les 6

Het meervoud van mensen en dingen (1)

De kinderen spelen buiten.
... spelen buiten.

De man komt nog niet.
... komt nog niet. (Hij, Zij of Het)

Wat zijn dit?

a, e, i, o, u, y

1. klinkers
2. medeklinkers

Wat zijn dit?

b, c, d, f, g

1. klinkers
2. medeklinkers

in de klas / Ahmed en Ali / zitten

na school/ de leerlingen/ naar het park/ gaan

Het meervoud van mensen en dingen

meervoud= ?

Het meervoud van mensen en dingen

meervoud = meer dan één

de docent - twee docenten

de cursist - de cursisten

de stoel - drie stoelen

het woord - twintig woorden 

de punt - twee punten 

Het meervoud van mensen en dingen

Veel woorden hebben in het meervoud -en.

Kijk goed:

Klassen, lessen, zinnen, bossen, kussen: 

twee medeklinkers na a, e, i, o, u in een kort woord.

Woord met twee medeklinkers na a, e, i, o, u in een woord.

aa, ee, oo, uu gevolgd door één medeklinker wordt in het meervoud a, e, o, u. 

het raam - de ramen

het been - de benen

het brood - de broden

de muur - de muren 

Voorbeeld meervoud met aa, ee, oo, uu

Let op!

De kaart - de kaarten

het paard - de paarden

Twee medeklinkers na de a!

Let op!

De brief - de brieven

het huis - de huizen 

de f word in het meervoud een v

de z wordt in het meervoud een z

enkelvoud naar meervoud:
de kast -

enkelvoud naar meervoud:
de stoel -

enkelvoud naar meervoud:
de vloer -

enkelvoud naar meervoud:
de bal -

enkelvoud naar meervoud:
het huis -

enkelvoud naar meervoud:
de baas -

Doen!/huiswerk

Maak oefening 14, 15, 16 en 17 op pagina 28 en 29.

Klaar? Leer de theorie van les 1 tot en met 5.