taal tijd werkwoorden

taal tijd werkwoorden
hebben-heeft-hadden
zijn-is-waren
kunnen-kan-konden
zullen-zal-zouden
mogen-mag-mochten

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

taal tijd werkwoorden
hebben-heeft-hadden
zijn-is-waren
kunnen-kan-konden
zullen-zal-zouden
mogen-mag-mochten

Slide 1 - Tekstslide

zet de pv in verleden tijd
Reza kan weinig fout doen

Slide 2 - Open vraag

zet de pv in verleden tijd
hij is haar oudste broer

Slide 3 - Open vraag

zet de pv in verleden tijd
Wie weet kunnen ze later een koppel worden.

Slide 4 - Open vraag

zet de pv in verleden tijd
Hein mag nog een keer kijken.

Slide 5 - Open vraag

zet de pv in verleden tijd
Sandra is boos op Hein

Slide 6 - Open vraag

zet de pv in verleden tijd
Zij kunnen samen een koppel vormen

Slide 7 - Open vraag

zet de pv in verleden tijd
Sandra en Hein zijn boos.

Slide 8 - Open vraag

hele werkwoord van:
heeft

Slide 9 - Open vraag

hele werkwoord van:
is

Slide 10 - Open vraag

hele werkwoord van:
kan

Slide 11 - Open vraag

verleden tijd meervoud van:
kan

Slide 12 - Open vraag

verleden tijd meervoud van:
wil

Slide 13 - Open vraag

verleden tijd meervoud van: mag

Slide 14 - Open vraag

verleden tijd meervoud van: zal

Slide 15 - Open vraag


Slide 16 - Open vraag