Herhalen voor de toets

Herhalen voor de toets
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Herhalen voor de toets

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een feit?
A
Iets dat subjectief is
B
Iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is
C
Een persoonlijke opvatting
D
Een emotionele uitspraak

Slide 2 - Quizvraag

Beschrijf hoe je kunt herkennen voor welk publiek een tekst bedoeld is op basis van het taalgebruik.

Slide 3 - Open vraag

Wat is een voorbeeld van een signaalwoord dat een mening aangeeft?
A
Daarom
B
Omdat
C
Ik vind
D
Namelijk

Slide 4 - Quizvraag

Wat herken je aan een argument?
A
Het gebruik van emotionele taal
B
Het gebruik van signaalwoorden zoals 'want' en 'omdat'
C
Het gebruik van feitelijke gegevens
D
Het ontbreken van logica

Slide 5 - Quizvraag

Wat moet je vaststellen bij kritisch lezen?
A
Of de auteur een leuke schrijfstijl heeft
B
Of de auteur deskundig en onpartijdig is
C
Of de tekst lang genoeg is
D
Of de tekst makkelijk te begrijpen is

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een objectieve tekst?
A
Het gebruik van veel bijvoeglijk naamwoorden.
B
Het geven van eenzijdige informatie
C
Het presenteren van feiten zonder persoonlijke mening
D
Het bevatten van emotionele uitdrukkingen

Slide 7 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk om de bron van een tekst te kennen?
A
Om te weten of de tekst goed geschreven is.
B
Om te weten of de tekst betrouwbaar is.
C
Om te weten of de tekst lang genoeg is.
D
Om te weten of de tekst actueel is.

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn de kenmerken van een samenvattend verband en noem een bijbehorend signaalwoord?

Slide 9 - Open vraag

Wat kan duiden op een subjectieve tekst?
A
Het gebruik van feitelijke informatie
B
Het ontbreken van verouderde informatie
C
Het weglaten van belangrijke zaken
D
Het interviewen van deskundigen

Slide 10 - Quizvraag

Wat moet een schrijver in gedachten houden om zijn publiek te bereiken?
A
De lengte van de tekst
B
De lay-out van de tekst
C
De voorkeuren van zijn publiek.
D
De moeilijkheidsgraad van de woorden.

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn signalen dat een tekst bedoeld is voor een specifiek publiek?
A
Het gebruik van algemene woorden
B
Het gebruik van jargon.
C
Het vermijden van kleuren in de lay-out
D
Het vermijden van illustraties

Slide 12 - Quizvraag

Wat geeft een concluderend verband aan?
A
Het doel van een handeling
B
De reden voor een handeling
C
Een conclusie uit eerdere informatie
D
Een samenvatting van de tekst.

Slide 13 - Quizvraag

. Waarom is het belangrijk dat een auteur sterke argumenten gebruikt in een tekst?

Slide 14 - Open vraag

Welk signaalwoord hoort bij een redenerend verband?
A
Omdat
B
Daarom
C
Namelijk
D
Kortom

Slide 15 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij een oorzakelijk verband?
A
Doordat
B
Zodat
C
Evenals
D
Samengevat

Slide 16 - Quizvraag

Wat wordt aangegeven door een doel-middelverband?
A
Een conclusie
B
Een overeenkomst
C
Een middel om een doel te bereiken
D
Een oorzaak

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het belang van kritisch lezen bij het beoordelen van een tekst?

Slide 18 - Open vraag

Welk tekstverband geeft een verschil of een overeenkomst aan?
A
Concluderend verband
B
Vergelijkend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Doel-middelverband

Slide 19 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een situatie waarin een tekst verouderd kan zijn en leg uit waarom dit problematisch is.

Slide 20 - Open vraag