Verwijswoorden

Verwijswoorden
gemaakt door: 
Nikki, Tessa, Ezra, Jason, Yassin en Syl
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden
gemaakt door: 
Nikki, Tessa, Ezra, Jason, Yassin en Syl

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn verwijswoorden?

Verwijswoorden verwijzen naar iets.

Verwijswoorden zijn woordsoorten: bijvoorbeeld aanwijzend voornaamwoord, persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden.

Er zijn veel verwijswoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Als aanwijzend voornaamwoord
Staat voor het zelfstandig naamwoord
DEZE trui
DAT jurkje
DIE jongen

De-woorden (de jongen) : deze / die
Het -woorden (het meisjes): dit/ dat

Slide 4 - Tekstslide

Als bezittelijk voornaamwoord 
mijn (telefoon)
jouw (trui)
uw (bril)

Slide 5 - Tekstslide

Als persoonlijk voornaamwoord 
(Je kan ze vervangen door een persoon of door een naam.)

Mij:     Ga je met mij mee?
Me:    Hij vroeg me om advies.
Jou:   Abel gaf jou een cadeautje.   
JE:      Wil je die schoenen opruimen? 


Slide 6 - Tekstslide

De koekjes liggen nog op deze/dit tafel.
A
deze
B
dit

Slide 7 - Quizvraag

Mijn/me oma is heel lief.
A
mijn
B
me

Slide 8 - Quizvraag

Ik geef een feestje voor Emma.
A
ik
B
Emma

Slide 9 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord.
A
mijn
B
zij
C
zijn
D
uw

Slide 10 - Quizvraag

Een "de-woord" (de hond) heeft als verwijswoord:
A
dit
B
dat
C
deze

Slide 11 - Quizvraag

Een "het-woord" (het paard) heeft als verwijswoord:
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 12 - Quizvraag

Wat weten jullie nu van verwijswoorden?

Slide 13 - Open vraag

Wat vond je van deze les?

Slide 14 - Woordweb

Einde uitleg
Ga verder met  jullie opdrachten.

Slide 15 - Tekstslide