HIN 3t - Lezen H5 en bespreken toets

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

  • Open je boek op blz. 114-115. 
  • Log alvast in op LessonUp! 
3T:
 Mening, argument
en conclusie
Voordat we beginnen:
timer
3:00
Lezen H5

Slide 2 - Tekstslide

  • Je hebt de stof van Lezen hoofdstuk 1 t/m 4 herhaald.
  • Je kunt tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
  • Je herkent het verschil tussen meningen, argumenten en conclusie van een tekst.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Heb je                       vragen?

Steek je vinger op en 
wacht tot je aan de beurt bent. 

Slide 4 - Tekstslide

In deze les:
  • De stof van Lezen H1 t/m 4 herhalen.
  • Uitleg mening, argument en conclusie: hoe herken je deze dingen in een tekst?
  • Opdracht 1 en 2 maken. 
  • Toets Woordenschat en Taalverzorging bespreken. 
  • Planning komende weken.
  • Gezamenlijk afronden.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer? (H2)
Tekstdoelen: de schrijver wil iets bereiken met de tekst, hij heeft een doel.


Tekstdoel
De schrijver wil...
Tekstsoort
Informeren
dat je iets te weten komt.
nieuwsbericht, artikel in krant of tijdschrift, schoolboektekst
Overtuigen
dat je dezelfde mening als de schrijver krijgt.
reactie op een website/Insta of ingezonden brief
Instrueren
uitleggen hoe je iets moet doen.
recept, handleiding, gebruiksaanwijzing
Activeren
dat je iets gaat doen.
reclametekst of advertentie
Waarschuwen 
dat je iets niet doet.
reclametekst, advertentie of folder
Adviseren
je raadt geven.
folder (van bijv. de apotheek).
Amuseren
je vermaken.
strip, mop, cabarettekst, verhaal.

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverband         Signaalwoorden
opsommend (H3)
ten eerste, ook, verder, en, bovendien
tegenstellend (H3)

maar, toch, daarentegen
voorbeeld (H4)

bijvoorbeeld,  zoals, zo
oorzaak-gevolg (H4)
daardoor, doordat, waardoor

Slide 7 - Tekstslide

Startopdracht (blz. 124).
timer
3:00

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden Startopdracht

1+2 ‘Volgens veel psychologen is werken in een groen gekleurde ruimte heel goed, want groen heeft een heilzame en activerende werking op lichaam en geest.’
3 duurzaam
4 Het is een secundaire kleur. Men heeft afgesproken dat groen een secundaire kleur is gevormd uit twee primaire keuren.

Slide 9 - Tekstslide


Meningargument 
en conclusie




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 10 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén mening?
A
Joost is dol op skiën.
B
Dierproeven zijn onnodig.
C
De nieuwe auto van oma is echt een bejaardenkarretje.
D
Sommige kleuren staan jou echt niet.

Slide 11 - Quizvraag

Welk van de volgende vragen bevat een mening?
A
Hoeveel kilometer moeten we nog rijden?
B
Ga je naar dat kinderachtige feest?
C
Heb je je huiswerk af?
D
Hou je van skeeleren?

Slide 12 - Quizvraag

Er moet naast NPO 1, 2 en 3 een speciale jongerenzender komen.
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quizvraag

Schaatser Thomas Krol werd in maart 2022 in het Noorse Hamar wereldkampioen op de sprint.
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quizvraag

De rotonde vlak bij onze school kan beter omgebouwd worden tot een kruispunt met stoplichten.
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag


Mening, argument
en conclusie


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 16 - Tekstslide

Welke zin bevat géén argument?
A
Ik blijf vandaag lekker binnen, want het stormt.
B
Mijn zus is jarig en geeft vanmiddag een feest.
C
Rode auto's zijn stoer, want een Ferrari is ook rood.
D
Omdat hij bang is, durft hij niet in de python.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het argument bij de mening: 'Daarom vind ik dat ons onderwijs niet goed is ingericht voor de ontwikkeling van ieder talent.' (al. 3)?
A
We houden er te weinig rekening mee dat de samenleving ieder talent keihard nodig heeft
B
Bedrijven staan te springen om jonge werknemers die een vak hebben geleerd.
C
In de zorg is er nog steeds een grote vraag naar handen aan het bed, in plaats van naar 'hoofden'.
D
Er wordt geen argument bij dat standpunt gegeven.

Slide 18 - Quizvraag

Bedenk een argument bij het standpunt 'Schoolboeken moeten worden afgeschaft'.

Slide 19 - Open vraag


Mening, argument
en conclusie


Als een schrijver alle argumenten heeft gegeven, trekt hij aan het eind vaak een conclusie. De schrijver kan dan kort zijn mening en argumenten herhalen. Je herkent een conclusie aan signaalwoorden zoals: dus, concluderend, dat betekent. Bijvoorbeeld: – Als je je afval scheidt, is dat dus goed voor het milieu, omdat je dan zuinig bent met grondstoffen en energie. Daarom vind ik dat iedereen zijn afval zou moeten scheiden.

Slide 20 - Tekstslide

Maken: 
opdracht 1 en 2
blz. 124-125. 
Klaar? Maak opdracht 3. Dit is ook het huiswerk voor volgende week 
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 22 - Tekstslide

Bespreken toets

Slide 23 - Tekstslide

Wat?
Lezen H5: Mening, argument en conclusie. Opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 124-128.  
Hoe?
Zelfstandig. 
Werk de antwoorden uit in je boek of schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg op blz. 124. 
Tijd
Tien minuten.
Waarom?
Om te oefenen voor de leestoets in de toetsweek.
Klaar?
Werk alvast verder aan opdracht 4 
Huiswerk volgende week 
timer
10:00

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

  • Je hebt de stof van Lezen periode 1 herhaald.
  • Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.
  • Je kunt bepalen wat de kernzin van een alinea is.
Lesdoelen

Slide 26 - Tekstslide


Tegenstellend verband


Chronologisch verband


Opsommend verband


Toelichtend verband

Lisanne miste haar trein, maar kwam toch op op tijd voor haar sollicitatiegesprek
Eerst moet het gehakt bakken, daarna de groenten toevoegen en dan kan de saus worden gemaakt.
Ik heb een kat, konijn, hamster en een hond.

Ellie had de inbraak bij de buren niet gehoord. Ze sliep namelijk niet thuis.

Ik speel elk weekend games, zoals GTA, Fifa en Mario Kart.
"Vorig jaar sportte ik drie keer in de week, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor."

Slide 27 - Sleepvraag

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 28 - Sleepvraag

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ta: qjffs
u2tb: sgmrx
u2ta: dqymz

Slide 29 - Tekstslide