persoonlijke voornaamwoorden

persoonlijke voornaamwoorden
Doel van de les:
nieuw woordsoort leren: persoonlijk voornaamwoord.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

persoonlijke voornaamwoorden
Doel van de les:
nieuw woordsoort leren: persoonlijk voornaamwoord.

Slide 1 - Tekstslide

Let op : een nieuw mandje met een nieuwe woord-soort

Slide 2 - Tekstslide

Welke vier woordsoorten heb je al geleerd?

Slide 3 - Woordweb

Wat weet je van persoonlijke voornaamwoorden?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je woorden als IK, U, JULLIE, HEM, ONS?

A
als je dingen aanduidt
B
als je mensen aanduidt

Slide 6 - Quizvraag

Persoonlijke voornaamwoorden
Marc geeft samen met Juul een cadeau aan Paul.

Hij geeft samen met haar een cadeau aan hem.

Slide 7 - Tekstslide

Maak twee korte zinnen
1 zin met: IK
2 zin met : WIJ

Slide 8 - Open vraag

Maak twee zinnen:
1 zin met : mij
1 zin met: hun

Slide 9 - Open vraag

TIP
Zet op de plek van het persoonlijk voornaamwoord een naam.

Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
*gebruik je in zinnen
*zijn aparte zinsdelen die je kunt benoemen (onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

HET
Let op met het woord "het"
Het kind ligt in de box = lidwoord
Het ligt te huilen = persoonlijk voornaamwoord
Het weer is opgeknapt = lidwoord
Het is weer mooi weer = persoonlijk voornaamwoord

Slide 12 - Tekstslide

HUN
HUN is nooit het onderwerp 
Hun lopen op straat = fout          Zij lopen op straat
Hun deden niets = fout            Zij deden niets
Hun maakten ruzie= fout          Zij maakten ruzie

Slide 13 - Tekstslide

HUN = meewerkend voorwerp
Ik geef hun bloemen.
Ik stuur hun een kaart.
Ik geef hun de eerste keus.

Slide 14 - Tekstslide

HEN
Hen is alleen lijdend voorwerp of na een voorzetsel.
Ga je hen helpen  vandaag?
Heb je aan hen de weg gevraagd

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Maken blok 4 grammatica opdracht 21 en 22
Maken bijspijkeren blok 4

Slide 17 - Tekstslide