Grammatica & spelling H2 2F

Planning
- Welkom / absenties
- Nakijken Grammatica & Spelling 1.3 & 1.4
- Uitleg 2.1 tot en met 2.3
- Zelfstandig werken aan de opdrachten
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
neMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning
- Welkom / absenties
- Nakijken Grammatica & Spelling 1.3 & 1.4
- Uitleg 2.1 tot en met 2.3
- Zelfstandig werken aan de opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 1, zin 1 (blz. 145)
Welk persoonlijk voornaamwoord heb je onderstreept?
A
jullie
B
onze
C
ook
D
voor

Slide 2 - Quizvraag

Opdracht 1, zin 4
Welk persoonlijk voornaamwoord heb je onderstreept?
A
deze
B
we
C
jij
D
hem

Slide 3 - Quizvraag

Opdracht 2, zin 1
Welke woorden heb je onderstreept? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
is
B
is gestopt
C
zijn
D
klusbedrijf

Slide 4 - Quizvraag

Opdracht 3, zin 1
Welke woorden heb je onderstreept? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
dergelijke
B
maken vrij
C
op
D
je

Slide 5 - Quizvraag

Opdracht 3, zin 3
Welke woorden heb je onderstreept?
A
Die
B
voor
C
dat
D
ik

Slide 6 - Quizvraag

Opdracht 4, punt 3.
Wat is het goede antwoord?
A
Persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
aanwijzend vnw
D
lijdend vwn

Slide 7 - Quizvraag

1.4: opdracht 1, zin 1
Welke woorden heb je onderstreept? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
vanmorgen
B
me
C
naar
D
maar

Slide 8 - Quizvraag

Opdracht 1, zin 6
Welke woorden heb je onderstreept? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
toen
B
naar
C
zagen
D
onze

Slide 9 - Quizvraag

Opdracht 2, zin 5
Welke woorden heb je onderstreept? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
vanaf
B
is
C
het trappenhuis
D
naast

Slide 10 - Quizvraag

Opdracht 3, zin 2

Slide 11 - Open vraag

Grammatica & Spelling H2

Slide 12 - Tekstslide

2.1: persoonsvorm, gezegde en onderwerp
PV: zin van tijd veranderen
Gez: Alle werkwoorden van de zin samen
OW: wie / wat + gez.?

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de zin: De economie trekt weer aan.
A
de economie
B
trekt
C
weer
D
aan

Slide 14 - Quizvraag

2.2: Lijdend en meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
LV: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Voorbeeld: Erik heeft Zoran begeleid.
Erik = ow. Wie heeft Erik begeleid? 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: Ik had je net een appje gestuurd.
A
Ik
B
had, gestuurd
C
je
D
een appje

Slide 16 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp
Als je er aan (of soms voor) voor kunt zetten én als je aan of voor kunt weglaten. 

Voorbeeld: Bijna elke gast geeft Amir een fooi. 

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: Stuur je het cadeau aan mij op?
A
stuur
B
aan
C
aan mij
D
mij

Slide 18 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarheen, waarvandaan, waardoor, waarom.

Voorbeeld: De auto staat in de parkeergarage. 
Waar staat hij? In de parkeergarage = bijw.bep.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de bijw. bep in de zin: De studenten van de sportopleiding gingen met de bus naar het zwembad.
A
bus
B
zwembad
C
Bus & Zwembad
D
Met de bus & naar het zwembad

Slide 20 - Quizvraag

2.3: enkelvoudige en samengestelde zinnen. 
Enkelvoudige zin --> 1 persoonsvorm
Samengestelde zin --> twee of meer persoonsvormen

Tip: zin van tijd veranderen. 

Slide 21 - Tekstslide

Kies het goede antwoord. De zin: 'probeer regelmatig te sporten, want het is goed voor je gezondheid' is een...
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 22 - Quizvraag

Huiswerk:
2.1: 1, 2, 4
2.2: 1, 2, 4, 6
2.3: 1, 4

Slide 23 - Tekstslide

Deadline = vóór de volgende les Nederlands. 
Je maakt de opdrachten gewoon in je boek. Nakijken zal weer klassikaal gaan. 

Heb je er heel veel moeite mee, stel gerust vragen of vraag om een individueel gesprek. 
n

Slide 24 - Tekstslide