A2 groep

1 / 37
volgende
Slide 1: Video
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

5.14 Bij de tandarts

de tand
de kies
het gebit
het gaatje
de foto

poetsen
vullen

misschien
helaas
vervelend
elke 
helemaal
in orde

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

TC 5.5 blz. 184
video kijken

Slide 10 - Tekstslide

1             2a             3           2b      
 
Ik heb in de les geleerd
 1     2    3

     Ik         leer         in de les.                   
Ik        leerde          in de les.






Slide 11 - Tekstslide

Ik werk elke dag.
A
nu
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 12 - Quizvraag

Ik fietste naar het centrum.
A
nu
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb koffie gedronken.
A
nu
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 14 - Quizvraag

Zelf zinnen maken

Slide 15 - Tekstslide


Maak een zin  

WERKEN

1=  nu   1-2-3
2= vroeger 1-2-3
3= voltooide tijd 1-2a-3-2b

Maak een zin

FIETSEN

4= nu 1-2-3
5= vroeger 1-2-3
6= voltooide tijd 1-2a-3-2b
 

Slide 16 - Tekstslide

Knipzinnen
  1. Maak een zin met 1-2-3       in de verleden tijd. (vroeger)

             2. Maak een zin met 1-2-3     in de tegenwoordige tijd. (nu)

       3. Maak een zin met 1 2a 3 2b   in de voltooide tijd.


Slide 17 - Tekstslide

De dokter vraagt:

Wat is het probleem?
Wat kan ik voor u doen?
Wat is er aan de hand?
Waar heeft u last van?
Wat zijn uw klachten?

Slide 18 - Tekstslide

De dokter geeft
een advies 
een recept voor medicijnen
een verwijzing voor een specialist (ziekenhuis)

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Video

Slide 22 - Tekstslide

Wat betekent
de bedoeling?
A
het plan
B
de fiets
C
het oog
D
het doelpunt

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent
een paar?
A
veel
B
een bord
C
een groep
D
twee (of meer)

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent
afmaken?
A
eten koken
B
je werkt door tot het klaar is
C
tekenen
D
een cijfer krijgen

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent
het lukt?
A
het werk gaat niet goed
B
je bent gelukkig
C
het examen gaat goed
D
je bent verdrietig

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent
ontzettend?
A
weinig
B
heel erg
C
stom
D
een beetje

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent
toevallig?
A
dicht doen
B
per ongeluk
C
misschien
D
mooi

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent
alweer?
A
nog een keer
B
het regent
C
elke keer
D
het is goed weer

Slide 29 - Quizvraag

Zelf zinnen maken

Slide 30 - Tekstslide


Maak een zin  

hoesten

1=  nu   1-2-3
2= vroeger 1-2-3
3= voltooide tijd 1-2a-3-2b

Maak een zin

herstellen

4= nu 1-2-3
5= vroeger 1-2-3
6= voltooide tijd 1-2a-3-2b
 

Slide 31 - Tekstslide

Wat betekent
steeds?
A
nog een keer
B
het regent
C
elke keer
D
het is goed weer

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekent
hard?
A
het is moeilijk
B
het gaat snel
C
het is zwaar
D
het is sterk

Slide 33 - Quizvraag

Amber wil om 10.00 uur naar de dokter.
Ze krijgt een afspraak om 10.30 uur.
A
Dat is eerder dan ze wil.
B
Dat is later dan ze wil.

Slide 34 - Quizvraag

Stefan heeft rode wangen. Hij heeft
A
hard gelopen
B
koorts

Slide 35 - Quizvraag

De dokter vraagt: "Wat is het probleem?"
Wat wil de dokter weten?
A
waar je pijn hebt
B
of je problemen hebt

Slide 36 - Quizvraag

Stappenplan verleden tijd

1.  Zoek de 2 of 2a +2b  in de zin
2. Is de 2 (werkw) regelmatig of onregelmatig?
3. Regelmatig  --> softketchup
4. Onregelmatig --> zie de lijst in het boek blz. 325
softketchup
werken->         werkte
fietsen -> fietste


antwoorden->antwoordde
wonen -> woonde

Slide 37 - Tekstslide