Pruiken en revoluties 7b

Pruiken en revoluties
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Pruiken en revoluties

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
Komende periode
Uitleg
Opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

De Verlichting

Slide 3 - Woordweb

Komende periode
Portfolio opdrachten
Toetsweek 3 toets - tijdvak 1 t/m 10

Slide 4 - Tekstslide

Verdraagzaamheid
Sinds de Reformatie vochten protestanten en rooms-katholieken in Europa vele godsdienstoorlogen. Zowel protestanten als katholieken waren ervan overtuigd dat hun kerk de 'enige ware' was.
Verlichte denkers vonden dat onredelijk: hoe kon je zo fanatiek gelovig zijn als de meeste dingen waarin je geloofde niet met het verstand te bewijzen waren?


Voorbeeld:
Een Franse protestantse koopman werd ervan beschuldigd zijn zoon, die katholiek wilde worden, te willen vermoorden. Dit was een leugen, maar onder wrede martelingen werd hij gedwongen om te bekennen en ter door gebracht. 
De Franse filosoof Voltaire schreef een boek over verdraagzaamheid. Mensen moesten vrij zijn te geloven wat zij wilden en elkaar verdragen.

Slide 5 - Tekstslide

God en natuurwetten
Verlichte denkers wezen godsdienst niet af. De mensen geloofden in God en dat gingen ze niet veranderen. 
Alles werkte volgens natuurwetten die God had bedacht. De mensen moesten die wetten proberen te ontdekken, zoals de zwaartekracht. 

Wonderen konden hierbij niet bestaan, want waarom zou god zijn eigen volmaakte natuurwetten in de war schoppen? 
Deze opvatting wordt het deïsme genoemd. 

Slide 6 - Tekstslide

Straffen
Rechtspraak verliep via martelingen en valse bekentenissen. De filosoof Beccaria schreef een boek Over misdaden en straffen.
Met martelingen kon je iedereen laten bekennen. Wat voor een nut heeft straf dan? Een straf was er niet om wraak te nemen. Een straf diende om mensen af te laten schrikken om geen misdaad te plegen. Met straffen kon je mensen beteren. De doodstraf moest daarom worden afgeschaft.
De zwaarte van de staf moest liggen bij de misdaad. Er mochten geen lijfstraffen, maar gevangenisstraffen zijn. Dan konden mensen zich beteren.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Arm en rijk
Verlichte denkers hadden ook kritiek op hoe mensen met elkaar omgingen: de sociale verhoudingen. De filosoof Adam Smith maakte zich zorgen over de armoede. Wat heel bijzonder was, want armoede was iets dat God had gewild. Smith vroeg zich af hoe je zoveel mogelijk rijkdom voor zoveel mogelijk mensen kon creëren. Dit zou kunnen door veel vrijheid en weinig regels. Iedereen wilt het beste voor zichzelf en zal zo rijk willen en kunnen worden. De regels van de gilden moesten dan worden afgeschaft en er moest een vrije markt komen. 

Slide 9 - Tekstslide

Gelijkheid
De filosoof Rousseau dacht na over de ongelijkheid in de samenleving. Hij vond dat alle mensen gelijk geboren werden en dus ook dezelfde rechten moesten hebben. Een standenmaatschappij vond hij onzin. Volgens Rousseau bestonden er mensenrechten. De belangrijkste is vrijheid en gelijkheid. Men mocht ook geloven wat ze wilden en schrijven wat ze wilden. 
Bij vrijheid en gelijkheid hoort ook geen slavernij. Veel verlichte denkers waren abolitionist. Daarbij moest er ook gelijkheid tussen man en vrouw zijn. 

Slide 10 - Tekstslide

Onderwijs
Onderwijs was ook heel belangrijk. Op school leerde je je verstand te gebruiken en rationeel te denken. Mensen die hun verstand gebruikten konden nooit misdadiger worden. 
In 1784 werd de 'Maatschappij tot Nut van 't Algemeen' opgericht. Hun doel was zoveel mogelijk mensen onderwijs laten volgen. Mensen gedroegen zich slecht, omdat ze niet beter wisten. Er werden 'Nutskweekscholen' opgericht. 

Slide 11 - Tekstslide

Huiwerk
Maak opdracht 11, 13, 14, 16, 17 en 19 
Tijdvak 7

Slide 12 - Tekstslide