Schrijven 3 - les 5 - Spelling

Weet jij een woord met klinkerbotsing?
1 / 38
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Weet jij een woord met klinkerbotsing?

Slide 1 - Open vraag

Klinkerbotsing 
Klinkerbotsing betekent dat er twee klinkers naast elkaar staan die je als één klank kunt lezen, terwijl ze bij verschillende lettergrepen horen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat doen we als twee klinkers botsen?
Hoe los je klinkerbotsing op?

In een woord of afleiding: met een trema
- reunie [fout] → reünie
- geergerd [fout] → geërgerd
- officiele [fout] → officiële
- tweeentwintig [fout] → tweeëntwintig

In een samenstelling: met een verbindingsstreepje 
- meeeter [fout] → mee-eter

Bij meervoudsvormen (let op de klemtoon!): met een trema
- fantasieen [fout] → fantasieën
- bacterien [fout] → bacteriën


Slide 4 - Tekstslide

Welk woord is goed?
A
poëzie
B
ge-etter
C
politie-agent
D
feën

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord is goed?
A
kniën
B
knieën
C
knieen
D
kniëen

Slide 6 - Quizvraag

Korte en lange klanken 
Veel woorden en namen eindigen op een klinker: Anne, code, cadeau, spray, opa, Theo, paraplu, taxi.

Bij dubbelklanken en korte klanken is er geen uitspraakprobleem als je er letters achter zet:
Annes, codes, cadeautje, cadeaus, sprays.

Bij de meeste lange klanken ontstaat er wel een uitspraakprobleem als je er letters achter zet:
[fout] opatje, Theos boek, paraplutje, taxis.


Slide 7 - Tekstslide

Wat doe je met woorden die eindigen op een lange klank?

Slide 8 - Tekstslide

Verkleinvorm:
Bij korte klanken, dubbelklanken en woorden op -ee is er geen uitspraakprobleem: je zet er gewoon -tje achter. 
- bureau → bureautje
- diskjockey → diskjockeytje
Bij woorden op é zet je er een e bij en het accentteken vervalt.
- café → cafeetje
Als je geen extra letters bij kunt zetten, dan gebruik je een apostrof:
- baby → baby’tje
Bij afkortingen en tekens gebruik je ook een apostrof:
- wc → wc’tje

Slide 9 - Tekstslide

Meervoud:
Bij korte klanken, dubbelklanken en woorden op -ee en é is er geen uitspraakprobleem: je zet er gewoon -s achter. 

ziekte → ziektes
cadeau → cadeaus
café → cafés

In alle andere gevallen gebruik je een apostrof:

cola → cola’s
radio → radio’s

Bij afkortingen en tekens gebruik je ook een apostrof:

wc → wc’s
€ → €’s

Slide 10 - Tekstslide

Meervoud -s of -'s
A
dictees
B
dictee's

Slide 11 - Quizvraag

Meervoud van menu
A
menus
B
menuus
C
menu's

Slide 12 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
babys
B
baby's

Slide 13 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
cafés
B
cafées
C
café's
D
cafees

Slide 14 - Quizvraag

3 Van meer woorden één woord maken

Je kunt van meer woorden één woord maken. Zo'n woord noemen we een samenstelling:

bad + kamer = badkamer
bad + kamer + deur = badkamerdeur
tuin + stoel = tuinstoel
Soms moet je er een tussenletter tussen zetten. Vaak kun je horen wanneer dat moet.

Slide 15 - Tekstslide

aan elkaar of los, klinkerbotsing

Slide 16 - Tekstslide

tussen-n bij samenstellingen

Slide 17 - Tekstslide

Welke woord is fout gespeld?
A
pannenkoek
B
huilenbalk
C
ziekenwagen
D
berenvel

Slide 18 - Quizvraag

Uitzonderingen

Slide 19 - Tekstslide

Welke samenstelling is goed gespeld?
A
secondenwijzer
B
manenschijn
C
beresterk
D
jongendame

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is goed?
A
Paardestal
B
Spinnewiel
C
Zonnenbril
D
Chocoladenmelk

Slide 21 - Quizvraag

Samenstelling met tussenletter -s
Als je een s hoort, moet je hem schrijven.

meisje + kamer = meisjeskamer
lichaam + geur = lichaamsgeur



Slide 22 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Stationstraat
B
Station straat
C
Station-straat
D
Stationsstraat

Slide 23 - Quizvraag

Soms hoor je deze tussen-s niet goed, maar moet je hem wel schrijven.
Dit kun je ontdekken door een andere samenstelling met hetzelfde beginwoord te maken.


meisjeskamer, dus ook meisjesspeelgoed
lichaamsgeur, dus ook lichaamsscanner
stationsgebouw, dus ook Stationsstraat

Slide 24 - Tekstslide

Wel of geen -n aan het eind van een woord
Bijvoeglijke naamwoorden
Achter gewone bijvoeglijke naamwoorden komt soms een -e. Je schrijft hier nooit een -n achter:
- fijne, mooie kleren

Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
Sommige bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over het materiaal waar iets van gemaakt is.
Deze bijvoeglijke naamwoorden schrijf je wel met -en: 
- een houten snijplank
- een zilveren ketting

Slide 25 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Granieten vloer
B
Graniete vloer
C
Graniet vloer
D
Allemaal fout

Slide 26 - Quizvraag

alle of allen/ beide of beiden
Alle of allen; beide of beiden?
Woorden als alle, beide, en sommige kun je met en zonder -n schrijven:

Sommige docenten verzinnen echt grappige dingen.
Enkelen doen nooit iets leuks.
De paarden stonden beide in de wei.
De leerlingen zijn allen geslaagd.
Meestal hoor je dit niet, dus je moet de regels kennen. Bij Meer weten kun je deze regels vinden.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Welke zin is goed?

De kinderen hadden veel honger...
A
De meesten aten hun bord leeg.
B
De meeste aten hun bord leeg.

Slide 29 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Deze vraag hebben sommige leerlingen goed.
B
Deze vraag hebben sommigen leerlingen goed.

Slide 30 - Quizvraag

Hoofdletters
  • Bij eigennamen (ook aardrijkskundige namen).
  • Regel: zogenaamde tussenvoegsels (voorzetsels en lidwoorden) met kleine letter! Dus: Bert van Dijk. Behalve als het het begin van de achternaam is én er geen voornaam of initiaal gegeven wordt. Dus de heer Van Dijk.
  • Namen van de officiële feestdagen met een hoofdletter: Kerstmis, Pasen, Suikerfeest. Maar afleidingen en samenstellingen daarvan/daarmee géén hoofdletter: kerstvakantie.
  • God/Jahweh/Allah en de Bijbel/Koran (het heilige boek) met hoofdletter. (Maar een bijbel als een fysiek exemplaar met kleine letter.)
  • Religies en hun aanhangers met een kleine letter: christendom, islam, christenen, moslims.

Slide 31 - Tekstslide

Wat is fout gespeld?
A
Kerstmis
B
kerstavond
C
mevrouw de Laat
D
Amstelveen

Slide 32 - Quizvraag

't kofschip(-x)
Of 't (ex-)fokschaap, soft ketchup, etc.

Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.

Slide 33 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
verhuiste
B
leefte
C
blafte
D
geloofte

Slide 34 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Hij heeft iets beleeft.
B
Hij heeft iets beleefd.
C
Hij heeft beleefdt.

Slide 35 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Zij vond het goed.
B
Zij vondt het goed.
C
Zij vont het goed.

Slide 36 - Quizvraag

Resterende tijd
Maak zelfstandig: 
  • les 5, opdracht 2 'Spelfouten verbeteren'. Schrijf de antwoorden in  je schrift. (Neem de tabel over en lees de uitleg 'Spelling is ook belangrijk!' vóór opdracht5.)
  • Maak opdracht 4 in je schrift.
  • Bedenk wat je nog lastig en ga oefenen in de PLOT-spellingapps (en bestudeer zo nodig de Toolbox(en)). 


Slide 37 - Tekstslide

Afsluiting

Volgende les?
Huiswerk?

Slide 38 - Tekstslide