Spelling Plot26 les 1 t/m 4

Spelling les 1 t/m 4
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling les 1 t/m 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn klinkers ook alweer?

Slide 2 - Open vraag

Weet jij een woord met klinkerbotsing?

Slide 3 - Open vraag

1. klinkerbotsing 
Klinkerbotsing betekent dat er twee klinkers naast elkaar staan die je als één klank kunt lezen, terwijl ze bij verschillende lettergrepen horen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat doen we als twee klinkers botsen?
Hoe los je klinkerbotsing op?

In een woord of afleiding: met een trema
- reunie [fout] → reünie
- geergerd [fout] → geërgerd
- officiele [fout] → officiële
- tweeentwintig [fout] → tweeëntwintig

In een samenstelling: met een verbindingsstreepje 
- meeeter [fout] → mee-eter

Bij meervoudsvormen (let op de klemtoon!): met een trema
- fantasieen [fout] → fantasieën
- bacterien [fout] → bacteriën


Slide 6 - Tekstslide

Welk woord is goed?
A
poëzie
B
ge-etter
C
drieen
D
feën

Slide 7 - Quizvraag

opdrachten maken 
- theorie toolbox: spelling - klinkerbotsing 
- les 1 Spelling
- oefen met de app Spellen



Slide 8 - Tekstslide

2. korte en lange klanken 
Veel woorden en namen eindigen op een klinker: Milou, code, cadeau, spray, opa, Theo, paraplu, taxi.

Bij dubbelklanken en korte klanken is er geen uitspraakprobleem als je er letters achter zet:
Miloutje, codes, cadeautje, cadeaus, sprays.

Bij de meeste lange klanken ontstaat er wel een uitspraakprobleem als je er letters achter zet:
[fout] opatje, Theos boek, paraplutje, taxis.

Slide 9 - Tekstslide

Wat doe je met woorden die eindigen op een lange klank?

Slide 10 - Tekstslide

2.1 verkleinvorm:
Bij korte klanken, dubbelklanken en woorden op -ee is er geen uitspraakprobleem: je zet er gewoon -tje achter. 
- bureau → bureautje
Bij woorden op -i kun je de i verlengen door er een e bij te zetten:
- taxi → taxietje
Bij woorden op é zet je er een e bij en het accentteken vervalt.
- café → cafeetje
Als je geen extra letters kunt zetten, dan gebruik je een apostrof:
- baby → baby’tje
Bij afkortingen en tekens gebruik je ook een apostrof:
- wc → wc’tje

Slide 11 - Tekstslide

 2.2 meervoud:
Bij korte klanken, dubbelklanken en woorden op -ee en é is er geen uitspraakprobleem: je zet er gewoon -s achter. 

ziekte → ziektes
cadeau → cadeaus

In alle andere gevallen gebruik je een apostrof:

cola → cola’s
radio → radio’s

Bij afkortingen en tekens gebruik je ook een apostrof:

wc → wc’s
€ → €’s

Slide 12 - Tekstslide


2.3 bezitsvorm:

Als er geen uitspraakprobleem is,  zet je er gewoon een -s achter:
Yusefs tas, Beaus fiets, Jelles boek, 
Yvonnes school, Wesleys tas, Esmees vader

In alle andere gevallen gebruik je een apostrof:
Wendy's telefoon, Layla's auto, René's motor

Bij namen die op een s-klank eindigen, schrijf je er een ' achter:
Jos' computer, Lex' schoenen










 


Slide 13 - Tekstslide

opdrachten maken:
- theorie toolbox: spelling - korte en lange klanken
- les 2 Spelling
- oefen met de app Spellen  

Slide 14 - Tekstslide

3 Spelling - Van meer woorden één woord maken

Je kunt van meer woorden één woord maken. Zo'n woord noemen we een samenstelling:

bad + kamer = badkamer
bad + kamer + deur = badkamerdeur
tuin + stoel = tuinstoel
Soms moet je er een tussenletter tussen zetten. Vaak kun je horen wanneer dat moet.

Slide 15 - Tekstslide

3.1 Samenstelling met tussenletter -(e)n
De hoofdregel is: kijk naar het linkerwoord. Als dit een meervoud heeft op (e)n, dan schrijf je de -n ook in de samenstelling.
pan + koek = pannenkoek
paard + voer = paardenvoer




Slide 16 - Tekstslide

Als het linkerwoord geen meervoud heeft, of een meervoud op -s, dan schrijf je geen tussen-n.

 
weide + vogel = weidevogel
asperge + soep = aspergesoep

Slide 17 - Tekstslide

3.2 Samenstelling met tussenletter -s
Als je een s hoort, moet je hem schrijven.

meisje + kamer = meisjeskamer
lichaam + geur = lichaamsgeur



Slide 18 - Tekstslide

Soms hoor je deze tussen-s niet goed, maar moet je hem wel schrijven.
Dit kun je ontdekken door een andere samenstelling met hetzelfde beginwoord te maken.


meisjeskamer, dus ook meisjesspeelgoed
lichaamsgeur, dus ook lichaamsscanner
stationsgebouw, dus ook Stationsstraat

Slide 19 - Tekstslide

Waarom is dit het juiste antwoord?

Slide 20 - Open vraag

Schrijf zoveel mogelijk aan elkaar!

De algemene regel in het Nederlands is: schrijf zoveel mogelijk aan elkaar. Soms moet je er een liggend streepje tussen zetten of een trema gebruiken, omdat je anders problemen krijgt met de uitspraak. Zie hiervoor de toolbox Spelling - Klinkerbotsing

Als je twijfelt, zoek het woord dan op in woordenlijst.org!

Slide 21 - Tekstslide

Maak een samenstelling van de woorden:
stoel + dans

Slide 22 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
buur + ruzie

Slide 23 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
leerling + raad

Slide 24 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
boodschap + kar

Slide 25 - Open vraag

4. Wel of geen -n aan het eind van een woord
Bijvoeglijke naamwoorden
Achter gewone bijvoeglijke naamwoorden komt soms een -e. Je schrijft hier nooit een -n achter:
- grote, gore onderbroeken
- fijne, mooie kleren

Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
Sommige bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over het materiaal waar iets van gemaakt is.
Deze bijvoeglijke naamwoorden schrijf je wel met -en: 
- een houten snijplank
- een zilveren ketting

Slide 26 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Granieten vloer
B
Graniete vloer
C
Graniet vloer
D
Allemaal fout

Slide 27 - Quizvraag

alle of allen/ beide of beiden
Alle of allen; beide of beiden?
Woorden als alle, beide, en sommige kun je met en zonder -n schrijven:

Sommige docenten verzinnen echt grappige dingen.
Enkelen doen nooit iets leuks.
De paarden stonden beide in de wei.
De leerlingen zijn allen geslaagd.
Meestal hoor je dit niet, dus je moet de regels kennen. Bij Meer weten kun je deze regels vinden.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

opdrachten maken
- theorie toolbox: Spelling - wel of geen -n 
aan het eind van een woord
- les 4 Spelling
- oefen met de app Spellen

Slide 30 - Tekstslide