2 BKT H1.2+1.3

H1 Zakgeld en inkomen




Paragraaf 2: Inkomsten omrekenen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H1 Zakgeld en inkomen




Paragraaf 2: Inkomsten omrekenen

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Huiswerk bespreken
Hoofdstuk 1 paragraaf 2 + 3
Vragen beantwoorden
Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk 8-9-2021
L+M: Hoofdstuk 1 paragraaf 1 + RT 1.2 



  1. Start met de uitleg bij de rekentrainer  
  2. maak de rekentrainer, 
  3. lees de theorie, 
  4. maak paragraaf 3,
  5. leer paragraaf 3

Slide 3 - Tekstslide

Rekentrainer
Controleren

Slide 4 - Tekstslide

Doel BKGT 1.2
  • Ik kan inkomsten over verschillende perioden omrekenen.
  • Ik kan inkomsten vergelijken met elkaar.

Slide 5 - Tekstslide

Neem deze over in je schrift
Neem deze over in je schrift
Weet je het nog?

Slide 6 - Tekstslide

Theorie

1 jaar = 12 maanden = 52 weken 
1 kwartaal = 3 maanden
(In een jaar zitten 4 kwartalen)

LET OP: 1 maand is niet 4 weken!

Slide 7 - Tekstslide

VK  Volgorde bij berekening
Stappenplan
  1. Haakjes
  2. Machten (dus ook kwadraten en wortels)
  3. Vermenigvuldigen en Delen (v.l.n.r)
  4. Optellen en Aftrekken (v.l.n.r)

Help Mij Van Die Onvoldoendes Af!

Slide 8 - Tekstslide

Bespreken
inkomsten met/zonder tegenprestatie
opdracht 8-2 + 13-1 

Slide 9 - Tekstslide

opdracht 6-1
Esmée krijgt € 12,50 per week zonder er iets voor te doen en € 5 extra als ze de auto wast. Ook krijgt ze de CosmoGIRL van haar ouders. Dat weekblad kost € 3,95.
Esmée noemt het geld dat ze zonder tegenprestatie ontvangt, haar zakgeld.
a) Hoeveel zakgeld krijgt ze?
a)
€ 12,50

Slide 10 - Tekstslide

opdracht 6-2
Esmée krijgt € 12,50 per week zonder er iets voor te doen en € 5 extra als ze de auto wast. Ook krijgt ze de CosmoGIRL van haar ouders. Dat weekblad kost € 3,95.
b) Als Esmée al haar vrij besteedbare inkomsten zakgeld noemt, is haar zakgeld: € ....

d) Het inkomen van Esmée is: € ...
b)
€ 12,50 + € 5 = € 17,50
d)
€ 12,50 + € 5 + € 3,95 = € 21,45

Slide 11 - Tekstslide

B 1.1: opdracht 2
Esmée komt niet uit met haar zakgeld. Daarom heeft zij een bijbaan als oppas (zie bron). Ze is oppas bij verschillende gezinnen in haar buurt. Ze verdient daarmee € 4 per uur. Het zakgeld van Esmée en haar loon als oppas zijn inkomsten in geld.

Esmée past op bij de buren van halfzeven ’s avonds tot tien uur ’s avonds.

a) Hoeveel verdient zij daarmee?



a/b)
3,5 uur × € 4 = € 14

Slide 12 - Tekstslide

B 1.1: opdracht 2
Esmée komt niet uit met haar zakgeld. Daarom heeft zij een bijbaan als oppas (zie bron). Ze is oppas bij verschillende gezinnen in haar buurt. Ze verdient daarmee € 4 per uur. Het zakgeld van Esmée en haar loon als oppas zijn inkomsten in geld.

Esmée werkt zes avonden per maand. Ze werkt gemiddeld drie uur per avond.

c) Hoeveel verdient ze per maand?

c/d)
3 × € 4 = € 12;
€ 12 × 6 = € 72

Slide 13 - Tekstslide

B 1.1: opdracht 2
Esmée komt niet uit met haar zakgeld. Daarom heeft zij een bijbaan als oppas (zie bron). Ze is oppas bij verschillende gezinnen in haar buurt. Ze verdient daarmee € 4 per uur. Het zakgeld van Esmée en haar loon als oppas zijn inkomsten in geld.

Esmée gaat in plaats van €4,- per uur € 4,50 per uur verdienen.

e) Hoeveel verdient ze meer als ze één avond drie uur oppast?
e/f)
€ 4,50 - € 4 = € 0,50;
€ 0,50 × 3 = € 1,50

Slide 14 - Tekstslide

KGT 1.1: opdracht 8-1
Jesse verdient € 68,80 per maand met een bijbaan. Hij krijgt van zijn ouders elke maand € 20 zakgeld en € 45 kleedgeld. Bovendien betalen zijn ouders elke maand zijn telefoonabonnement van € 19,95.
a) Zijn inkomsten in geld zijn per maand: 
b) Zijn inkomsten in natura zijn per maand: 




a)
€ 68,80 + € 20 + € 45 = € 133,80
b)
€ 19,95

Slide 15 - Tekstslide

KGT 1.1: opdracht 8-1
Jesse verdient € 68,80 per maand met een bijbaan. Hij krijgt van zijn ouders elke maand € 20 zakgeld en € 45 kleedgeld. Bovendien betalen zijn ouders elke maand zijn telefoonabonnement van € 19,95.

c/d) Zijn inkomsten zonder 
tegenprestatie zijn per maand:

c/d)
€ 20 + € 45 + € 19,95 = € 84,95

Slide 16 - Tekstslide

opdracht 13-1
In de maand mei krijgen werknemers met een baan vakantiegeld. Dat is een extraatje zodat mensen op vakantie kunnen. Caroline verdient € 20.000 bruto per jaar. Ze krijgt 8% vakantiegeld.
a) Hoeveel vakantiegeld ontvangt Caroline? 

a/b)
(€ 20.000 : 100) × 8 = € 1.600

Slide 17 - Tekstslide

Paragraaf 1.2

Slide 18 - Tekstslide

Neem over
1 jaar = 12 maanden = 52 weken 
1 kwartaal = 3 maanden
(In een jaar zitten 4 kwartalen)

LET OP: 1 maand is niet 4 weken!

Slide 19 - Tekstslide

Neem deze over in je schrift
Neem deze over in je schrift

Slide 20 - Tekstslide

Rekentrainer

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk


Leren 1.1 + 1.2 + flitskaarten 

(kijk ook naar de begrippen en samenvatting 

op het einde van het hoofdstuk)

Maken: de rekentrainer + 1.2





Slide 22 - Tekstslide

Doel BKGT 1.3
  • Ik kan uitleggen wat een tabel is.
  • Ik kan een tabel maken.
  • Ik kan gegevens opzoeken in een tabel.
  • Ik kan rekenen met gegevens uit een tabel.

Slide 23 - Tekstslide

Tabel
Een tabel = een overzicht van gegevens in kolommen en rijen.

  • Bij een rij gaat het om de horizontale hokjes van links naar rechts.
  • Bij een kolom gaat het om de verticale hokjes van boven naar beneden. 

Het is erg belangrijk om de tabel goed te lezen, denk aan de titel en eventuele toelichting!

Slide 24 - Tekstslide

Kolom
loopt van boven
naar onder 
in een tabel

Slide 25 - Tekstslide

Rij
loopt van
links naar rechts
in een tabel

Slide 26 - Tekstslide

Wat betekent dit?

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk 15-9-2021
L+M: Hoofdstuk 1 paragraaf 2+3 + RT 1.3+1.4



  1. Start met de uitleg bij de rekentrainer  
  2. maak de rekentrainer, 
  3. lees de theorie, 
  4. maak paragraaf 3,
  5. leer paragraaf 3

Slide 28 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 29 - Tekstslide