5.4 spelling les 5
1 / 12
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Kies de juiste vorm van de onderstreepte zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n):
Die [zoete|zoeten] lust ik wel, maar die zoute drop vind ik niet lekker
Die [zoete|zoeten] lust ik wel, maar die zoute drop vind ik niet lekker
A
zoete
B
zoeten
Slide 2 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder-n).
Waarom parkeren jullie je auto’s op plaatsen die gereserveerd zijn voor [gehandicapte|gehandicapten]?
Waarom parkeren jullie je auto’s op plaatsen die gereserveerd zijn voor [gehandicapte|gehandicapten]?
A
gehandicapte
B
gehandicapten
Slide 3 - Quizvraag
Noteer de juiste vorm van de telwoorden en de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n).
Frank en Ronald de Boer waren [beide|beiden] zeer getalenteerde voetballers.
Frank en Ronald de Boer waren [beide|beiden] zeer getalenteerde voetballers.
A
beide
B
beiden
Slide 4 - Quizvraag
Noteer de juiste vorm van de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n).
Onder de [gewonde|gewonden] bevond zich ook de burgemeester van het stadje.
Onder de [gewonde|gewonden] bevond zich ook de burgemeester van het stadje.
A
gewonde
B
gewonden
Slide 5 - Quizvraag
Noteer de juiste vorm van de telwoorden en de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n).
In Groningen wonen heel wat studenten en de [meeste|meesten] hadden zich dit jaar te laat ingeschreven.
In Groningen wonen heel wat studenten en de [meeste|meesten] hadden zich dit jaar te laat ingeschreven.
A
meeste
B
meesten
Slide 6 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van de onderstreepte zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n):
Het journaal met gebarentolk is onder andere bedoeld voor [slechthorende| slechthorenden].
Het journaal met gebarentolk is onder andere bedoeld voor [slechthorende| slechthorenden].
A
slechthorende
B
slechthorenden
Slide 7 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
Slide 8 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.
Slide 9 - Quizvraag
Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
Slide 10 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.
Slide 11 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.
