keuzeles

Naamvallen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Naamvallen

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp
van een zin?

Slide 2 - Woordweb

Hoe vind je het onderwerp van een zin?


Het onderwerp is degene die de actie doet in de zin. In de zin " "Der Hund rennt." is "Der Hund" het onderwerp, want de hond doet de actie van rennen.

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog van
de derde naamval?

Slide 4 - Woordweb

De derde naamval
De derde naamval gebruik je voor wie iets krijgt of voor wie iets gebeurt. Bijvoorbeeld in "Ich gebe dem Mann ein Buch" is "dem Mann" het meewerkend voorwerp, en staat dus in de derde naamval.

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je nog van
de vierde naamval?

Slide 6 - Woordweb

De vierde naamval
De vierde naamval (accusatief) gebruik je voor wat iets ondergaat. Bijvoorbeeld in "Ich sehe den Hund." is "den Hund" het lijdend voorwerp, omdat hij gezien wordt.

Slide 7 - Tekstslide

wat jullie gaan doen. 


- Jullie krijgen een zin te zien
- Jullie kijken of de zin goed of fout is
- jullie vullen in of de zin goed of fout is

Slide 8 - Tekstslide

Der Junge gibt seiner Schwester ein Geschenk.
A
Gut
B
falsch

Slide 9 - Quizvraag

Waarom? 
"Der Junge" is onderwerp (wie doet de actie?).
"seiner Schwester" is meewerkend voorwerp (aan wie wordt iets gegeven?).
"ein Geschenk" is lijdend voorwerp (wat wordt gegeven?).

Slide 10 - Tekstslide

Ich sehe der Hund im Park.
A
Gut
B
Falsch

Slide 11 - Quizvraag

Waarom?
"der Hund" moet in de 4e naamval staan (wie of wat zie ik?).
Het juiste lidwoord is "den Hund" 
Correcte zin: "Ich sehe den Hund im Park."

Slide 12 - Tekstslide

Mein Bruder hilft seinem Freund.
A
Gut
B
falsch

Slide 13 - Quizvraag

Waarom?
"Mein Bruder" is onderwerp (1e naamval).
"seinem Freund" is meewerkend voorwerp (de 3e naamval).

Slide 14 - Tekstslide

Wir haben unsere Mutter ein Geschenk gekauft.
A
Gut
B
Falsch

Slide 15 - Quizvraag

Waarom?
 "unsere Mutter" moet in de 3e naamval staan (voor wie kopen we iets?).
Het juiste lidwoord is "unserer Mutter".
Correcte zin: "Wir haben unserer Mutter ein Geschenk gekauft."


Slide 16 - Tekstslide

Ich liebe meinen Hund.

A
Gut
B
Falsch

Slide 17 - Quizvraag

Waarom?
Waarom? "lieben" vereist de 4e naamval, omdat "de hond" het lijdend voorwerp is (Ik hou van wat?).
Het juiste lidwoord is "meinen Hund".
Correcte zin: "Ich liebe meinen Hund."

Slide 18 - Tekstslide

Er gratuliert seine Schwester zum Geburtstag.

A
Gut
B
falsch

Slide 19 - Quizvraag

Waarom?
"gratulieren" vereist de 3e naamval, omdat "zijn zus" het meewerkend voorwerp is (voor wie feliciteer je?).
Het juiste lidwoord is "seiner Schwester".
Correcte zin: "Er gratuliert seiner Schwester zum Geburtstag."

Slide 20 - Tekstslide

Wir fahren mit dem Auto.
A
Gut
B
Falsch

Slide 21 - Quizvraag

Waarom?
 "Auto" is het middel waarmee we rijden, en hiervoor gebruiken we de 3e naamval (met wie/waarmee rijden we?).
Het juiste lidwoord is "dem Auto".
Correcte zin: "Wir fahren mit dem Auto."

Slide 22 - Tekstslide

Ohne meinen Freund macht es keinen Spaß.
A
Gut
B
Falsch

Slide 23 - Quizvraag

Waarom?
"meinen Freund" is het lijdend voorwerp van de zin (zonder wie maakt het geen plezier?).
Het juiste lidwoord is "meinen Freund".
Correcte zin: "Ohne meinen Freund macht es keinen Spaß."

Slide 24 - Tekstslide

Ich habe mit meinem Vater gesprochen.

A
Gut
B
Falsch

Slide 25 - Quizvraag

Waarom?
"meinem Vater" is de persoon met wie we spreken, en hij staat in de 3e naamval (met wie spreek ik?).
Het juiste lidwoord is "meinem Vater".
Correcte zin: "Ich habe mit meinem Vater gesprochen."

Slide 26 - Tekstslide

Er fragt dem Lehrer eine Frage.
A
Gut
B
Falsch

Slide 27 - Quizvraag

Waarom?
"fragen" vereist de 4e naamval, omdat "de leraar" de persoon is die gevraagd wordt (wie vraag ik?).
Het juiste lidwoord is "den Lehrer".
Correcte zin: "Er fragt den Lehrer eine Frage."

Slide 28 - Tekstslide

Jullie krijgen een zin te zien waarin een gedeelte dikgedrukt is.
Jullie moeten bepalen of dat dikgedrukte deel in de derde of vierde naamval staat.
Sleep het juiste antwoord (derde naamval of vierde naamval) naar het dikgedrukte gedeelte van de zin.

Slide 29 - Tekstslide

Derde naamval (meewerkend voorwerp)? 
Vierde naamval (lijdend voorwerp)?
Ich gebe meinem Freund ein Geschenk.

Slide 30 - Sleepvraag


Antwoord: Derde naamval
(Waarom? "meinem Freund" is het meewerkend voorwerp. Aan wie geef ik het cadeau?)

Slide 31 - Tekstslide

Derde naamval (meewerkend voorwerp)? 
Vierde naamval (lijdend voorwerp)?
Ich sehe den Hund im Park.

Slide 32 - Sleepvraag

Slide 33 - Tekstslide

Derde naamval (meewerkend voorwerp)? 
Vierde naamval (lijdend voorwerp)?
Er hilft seiner Schwester bei den Hausaufgaben.

Slide 34 - Sleepvraag

Derde naamval (meewerkend voorwerp)? 
Vierde naamval (lijdend voorwerp)?
Wir lieben unsere Eltern sehr.

Slide 35 - Sleepvraag