1.
Informeren: Schrijver wil dat je iets te weten komt door feiten te geven
2. Instrueren: Schrijver wil uitleggen hoe je iets moet doen (stappenplan)
3. Adviseren: Schrijver geeft raad/advies (of tips)
4. Overtuigen: Schrijver wil mening geven en jou daarvan overtuigen
5. Overhalen of waarschuwen: Schrijver wil dat je iets (wel of juist niet) doet.
6. Amuseren: Schrijver wil emoties losmaken (bijv. emotioneren/inspireren)
*Wat is het verschil tussen een feit en een mening?