Dan blijft er nog één zinsdeel over:
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.
Dit noemen we het meewerkend voorwerp. Het werkt mee met het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. Het is hetgeen aan of voor wie we iets doen.
In het geval hierboven "aan haar twee kinderen", gaf ze een hand.
ander voorbeeld: Ik gaf een cadeau aan mijn broer voor zijn verjaardag.
"aan mijn broer" is het meewerkend voorwerp.