Woensdag 12 december herhaling woordsoorten

Woensdag 12 december
Welkom
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 12 december
Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Voorlezen
Maren Stoffels - No Exit
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Vragen leerstof?
2 groepen: 
1 groep in de klas LessonUp quiz
1 groep op de gang: kaartjes met woordsoorten benoemen

Slide 3 - Tekstslide

Vragen over de leerstof?

Slide 4 - Tekstslide

Groepen
Groep 1: Jayden, Sophie, Viyola, Djem
Groep 2: Liviana, , Joost, Sarah
Groep 3: Jannie, Vera, Jorick, Falco
Groep 4: Stijn, Henk-Jan, Esmee
Groep 5: Ramon, Fabiënne, Noah, Gea
Groep 6: Bente, Norah, Jesse, Hinde
Groep 7: Leroy, Merve, Nienke, Quinten

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord is geen voegwoord?
A
maar
B
en
C
of
D
over

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn de voegwoorden in onderstaande zin?

Lizzy maakt haar huiswerk, terwijl haar broer tv kijkt en haar vader de auto wast.
A
Lizzy, haar broer, haar vader
B
terwijl, en
C
haar huiswerk, tv, de auto
D
maakt, kijkt, wast

Slide 8 - Quizvraag

Staat er in elke zin een voegwoord?
timer
0:20
A
Ja, die staat in alle zinnen.
B
Nee, alleen in een samengestelde zin.

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin staat een voegwoord dat woorden met elkaar verbindt?
A
Nachtdieren zijn 's nachts actief en slapen overdag.
B
Toen de timmerman op zijn duim sloeg, trok hij een pijnlijk gezicht.
C
Vanessa past op de kat van de buren, omdat zij op vakantie zijn.
D
Zullen we dit weekend naar de dierentuin of naar het pretpark gaan?

Slide 10 - Quizvraag

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
D
voegwoorden

Slide 11 - Quizvraag

a. 'Tijdens' is een voorzetsel.
b. 'Op' is een voorzetsel.
c. 'Sommige' is een voorzetsel.


A
a. waar b. waar c. waar
B
a. waar b. niet waar c. niet waar
C
a. waar b. waar c. niet waar
D
a. niet waar b. niet waar d. waar

Slide 12 - Quizvraag

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens - voor
B
of - en
C
op - sinds
D
tussen - naast

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin staat een st.bn?
A
Carnaval is het leukste feest van het jaar!
B
Zo help je je huisdieren de koude winter door.
C
De kinderen zitten op een stenen muur.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
Franeker
B
vandaag
C
doekje
D
bladeren

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zegt iets over de persoonsvorm
B
De, het, een
C
Hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel voegwoorden staan in deze zin?
Lars en Daan fietsen samen naar huis, omdat ze in dezelfde straat wonen
A
één
B
drie
C
twee
D
Er staan geen voegwoorden in de zin

Slide 17 - Quizvraag

Maak een zin met een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 18 - Open vraag