Havo 3 + Havo/Vwo 3 Hoofdstuk 1.4

Goedemiddag
Ietsjes anders dan normaal
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemiddag
Ietsjes anders dan normaal

Slide 1 - Tekstslide

Regels online les
Zoveel mogelijk opletten en gezellig meedoen

Slide 2 - Tekstslide

Planning vandaag 
Korte herhaling 1.3
Uitleg 1.4
Oefenopdrachten 1.4 

Slide 3 - Tekstslide

Waarom ruilden mensen vroeger alleen op directe wijze?

Slide 4 - Open vraag

Leg uit waarom de arbeidsproductiviteit stijgt als de arbeidsverdeling toeneemt

Slide 5 - Open vraag

Vroeger werd men in zout uitbetaald en kon je in winkels met zout betalen. Is dit een voorbeeld van directe ruil?
A
Ja want er komt geen geld bij kijken
B
Nee want het zout werd gebruikt als hoe wij geld nu gebruiken
C
Nee want zout kan helemaal niet gebruikt worden als geld
D
Ja want je ruilt een goed voor een ander goed

Slide 6 - Quizvraag

Waarom zorgt specialisatie voor een verhoogde arbeidsproductiviteit?

Slide 7 - Open vraag

1.4 De waarde van geld

Slide 8 - Tekstslide

De waarde van geld
Geld maakt indirecte ruil mogelijk => arbeidsverdeling + specialisme
Eisen geld: 
  • Deelbaar zijn
  • Handzaam zijn
  • Niet bederfelijk
  • Intrinsieke waarde < nominale waarde

Slide 9 - Tekstslide

Interne waarde => hoeveel is het in jouw land waard?
Externe waarde => Hoeveel is het in een ander land waard?

Slide 10 - Tekstslide

Geld is vertrouwen
Vertrouwen is onwijs belangrijk
Fudiciair geld

Slide 11 - Tekstslide

Waarom zou je niet in geld vertrouwen?

Slide 12 - Woordweb

Soorten geld
Je hebt twee soorten geld:
  • Chartaal geld => tastbaar
  • Giraal geld => Het onzichtbare geld

Slide 13 - Tekstslide

Functies van geld
Geld heeft drie functies:
  • De ruilfunctie
  • De rekenfunctie
  • De oppotfunctie

Slide 14 - Tekstslide

Noem voorbeelden van giraal geld

Slide 15 - Woordweb

Als je een 2 euro munt hebt die volledig van goud gemaakt is welke stelling klopt dan?
A
De intrinsieke waarde is hoger dan de interne waarde
B
De nominale waarde is hoger dan de intrinsieke waarde
C
De nominale waarde is hoger dan de interne waarde
D
De intrinsieke waarde is hoger dan de nominale waarde

Slide 16 - Quizvraag

De ruilfunctie
De rekenfunctie
De oppotfunctie
Je koopt een auto
Je rekent hoeveel appels één banaan waard is
Je legt een pot met geld onder je bed voor later

Slide 17 - Sleepvraag

Jelte gaat met zijn pinpas een bedrag van €70 euro uit de geldautomaat halen. Wat gebeurd er?
A
Het chartale geld en het girale geld is afgenomen
B
Het chartale geld is afgenomen maar het girale geld is toegenomen
C
Het chartale geld is toegenomen maar het girale geld is afgenomen
D
Het chartale geld en het girale geld is toegenomen

Slide 18 - Quizvraag