Wat is het standpunt en wat is het argument?
Is het argument feitelijk of waarderend?
1. Ik ga morgen naar de bioscoop, want er draait een leuke film.
2. Omdat gokken verslavend is, moet het verboden worden.
3. Iedereen moet een schooluniform aan, want dan wordt er minder gepest.
4. Niemand leest meer boeken, dus bibliotheken zijn overbodig.
5. Ik eet geen pindakaas, want ik ben allergisch voor pinda's.
6. Kinderen worden online soms gepest, daarom moeten ouders kunnen meekijken op hun computer.