Schrijfdossier klas 4v - opdracht 4 betoog - les 1

Schrijfportfolio 4v opdracht 4
Deze les:
- ophalen voorkennis argumentatie
- (aanvullende) uitleg argumentatie
- startopdracht maken in deze les
- huiswerkopdracht
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Schrijfportfolio 4v opdracht 4
Deze les:
- ophalen voorkennis argumentatie
- (aanvullende) uitleg argumentatie
- startopdracht maken in deze les
- huiswerkopdracht

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke twee elementen
bestaat argumentatie?
timer
0:50

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van
een tegenargument?
timer
0:50

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee soorten
argumenten zijn er?
timer
0:50

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Van welk soort argument is hier sprake? Het is slim om een planning te maken voor het leerwerk in de toetsweek. Dat deed ik vorig jaar ook en ik heb het jaar gemakkelijk gehaald.
A
moreel argument
B
emotioneel argument
C
gezagsargument
D
empirisch argument

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op basis waarvan is hier een argument gebruikt? Het is belachelijk om sigaretten duurder te maken. Kijk maar naar de verkoop van drank, die is door de prijsverhoging ook niet afgenomen.
A
voorbeelden
B
nuttige of gewenste gevolgen
C
vergelijking
D
veronderstelling of vermoedens

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nevengeschikte argumenten kunnen zowel afhankelijk als onafhankelijk zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg argumentatie (blok 63 en 64)
- Met een argument onderbouw je een standpunt
- Twee hoofdgroepen argumenten:
             * objectieve: op basis van feiten (controleerbaar)
             * subjectieve: op basis van een mening of opvatting 
- Verzwegen argumenten: niet duidelijk uitgesproken. Het is een argument 'achter' een argument. Voorbeeld: 
‘Tennistoernooien als Wimbledon en Roland Garros zijn niet leuk om naar te kijken. De Nederlandse spelers liggen er meestal al na de eerste of tweede ronde uit.’  
Het argument dat de Nederlandse spelers meestal snel uit het toernooi liggen, is een feitelijk argument. Toch is hier nog een argument belangrijk, namelijk dat tennistoernooien alleen leuk zijn om naar te kijken als er Nederlandse spelers meedoen. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten argumenten (blok 65)
- In een redenering kun je verschillende soorten argumenten gebruiken (zie hiervoor het schema dat hoort bij blok 65). 
- Hoe meer valide* argumenten je gebruikt, hoe sterker je argumentatie.

* Valide = geldig. De inhoud van het argument moet kloppen en het argument moet relevant (van toepassing) zijn voor het standpunt. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drie manieren van argumentatieopbouw (blok 66)
want’-type: standpunt -> want -> argumenten
Voorbeeld:  Als je op een motor gaat rijden, moet je motorkleding dragen, want dat is verplicht. 
dus’-type: argumenten -> dus -> conclusie (standpunt)
Voorbeeld: Er zijn veel mensen overleden aan corona en het virus verspreidt zich razendsnel over de wereld. Corona is levensgevaarlijk.
een mengvorm van voorgaande types.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumentatiestructuur
Doel: duidelijk maken op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. 

Enkelvoudige argumentatie: één argument ondersteunt één standpunt. 
Meervoudige argumentatie: nevenschikkende en onderschikkende argumenten.
Nevenschikkende: gelijkwaardige argumenten die afhankelijk kunnen zijn (je hebt ze samen nodig om je standpunt voldoende te onderbouwen), of onafhankelijk (ieder argument op zich is sterk genoeg om je standpunt te onderbouwen).
Onderschikkende: argumenten die andere argumenten ondersteunen. Je spreekt ook wel van een hoofd- en een subargument. Een ondergeschikt argument kan niet los voorkomen.

Slide 11 - Tekstslide

- Wat is het onderwerp waar je over gaat schrijven?
- Voor wie ga je schrijven? Probeer zo nauwkeurig mogelijk je publiek te omschrijven. 
-Stel een goed afgebakende vraag die je gaat beantwoorden in je artikel 
- Welke structuur kies je? Iedere structuur heeft weer voor- en nadelen en bepaalt waar je wel en niet over gaat schrijven.
Opdrachten 
In deze les:  startopdracht 'Kunnen' van blok 3 Schrijven. Klik in de volgende slide op de link. 

Huiswerk: maak de opdrachten van paragraaf 3 (3.1 t/m 3.7) van blok 3 Schrijven.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Link

Deze slide heeft geen instructies