2E/EF 30-11

Lesopzet

nieuw leerdoel: 
Ik weet wat aanwijzende en vragende voornaamwoorden zijn.

Tijd voor afmaken brief en infographic.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesopzet

nieuw leerdoel: 
Ik weet wat aanwijzende en vragende voornaamwoorden zijn.

Tijd voor afmaken brief en infographic.

Slide 1 - Tekstslide

Meestal gebruik je een aanwijzend voornaamwoord bijvoeglijk, het staat dan voor een zelfstandig naamwoord.
Voor een het-woord staat dit of dat: dit proefwerk, dat opstel.
Voor een de-woord staat deze of die: die hoek, deze vrouw, die 

Slide 2 - Tekstslide

Andere aanwijzende voornaamwoorden zijn: zo’n, zulke en dergelijke.
Zo’n rare film heb ik nog nooit gezien, met zulke types! Ik houd niet van dergelijke films.

Slide 3 - Tekstslide

Dit, dat, die en deze kun je ook zelfstandig gebruiken. Er hoort dan geen zelfstandig naamwoord bij. Ze verwijzen naar iets wat eerder is gezegd.
Dat was leuk! Kun je dit nog een keertje doen?

Mooie sneakers, die wil ik ook! Je kunt deze wel van me overnemen, ze zijn mij te klein.

Slide 4 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Met een vragend voornaamwoord (vrv) vraag je naar een persoon of een ding. Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een).
Wie en wat kunnen zonder andere woorden een zinsdeel zijn.
Wie wil er nog een ijsje?
Weet jij wat moeten we leren voor Frans?

Slide 5 - Tekstslide

Welk(e) en wat voor (een) horen meestal bij een zelfstandig naamwoord:
Welke artiest vind jij tof?
Kun je even doorgeven wat voor (een) pizza je wilt?

Slide 6 - Tekstslide

Let op.
Vragende voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets of iemand. Andere woorden aan het begin van een vragende zin zijn dus geen vragende voornaamwoorden.
Voorbeeld: 
Hoe ga jij naar de voorstelling toe?
Waarom ga jij naar de kapper?

Slide 7 - Tekstslide

vragend voornaamwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord:
A
het
B
is
C
wat
D
vragend

Slide 9 - Quizvraag

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

deze=
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Dat
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord:
A
die
B
welke
C
naar
D
wie

Slide 13 - Quizvraag

Welke vragend voornaamwoorden ken je?

Slide 14 - Woordweb

Welke aanwijzende voornaamwoorden ken je?

Slide 15 - Woordweb

Kijk of je alles af hebt van 3.7 en 3.8.

Ga verder met 4.7 of met je persoonlijke brief of infographic.

Slide 16 - Tekstslide