Lessencyclus (5 lessen) spelling 4kb: ww, interpunctie, hoofdlettergebruik

Pak even de theorie Word document erbij zodat de oefeningen er tussen komen te staan met de antwoorden. 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak even de theorie Word document erbij zodat de oefeningen er tussen komen te staan met de antwoorden. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lessencyclus werkwoordspelling, interpunctie en hoofdlettergebruik

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de lessen: 
- Kun je werkwoorden correct vervoegen in tegenwoordige en verleden tijd en de regels hiervoor toepassen in verschillende contexten;
- Je kunt het voltooid deelwoord correct vormen en toepassen, het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord herkennen en correct schrijven;
- Je past basisregels voor interpunctie toe, aanhalingstekens correct gebruiken en hoofdletters correct gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over werkwoordspelling, interpunctie en hoofdlettergebruik?

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling in tegenwoordige en verleden tijd
  • Tegenwoordige tijd (tt)
  • Verleden tijd (vt)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorming en gebruik van voltooid deelwoord en bijvoeglijk gebruikte werkwoorden
  • Voltooid deelwoord 
  • Bijvoeglijk gebruikt werkwoord

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Interpunctieregels voor komma's, punten, vraagtekens en uitroeptekens
  • Komma's, punten, vraagtekens en uitroeptekens
  • Aanhalingstekens

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassing van aanhalingstekens bij directe en indirecte rede
  • Aanhalingstekens

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens: citaat 
Als je wilt opschrijven wat iemand zegt, kun je dit op twee manieren doen. Je kunt woord voor woord opschrijven wat iemand zegt. Dit noem je een citaat. 

Je kunt het ook in een eigen zin zeggen.

Voorbeeld:
Citaat: Jaimie zei: ‘Morgen ga ik een nieuwe rugtas kopen.’
Eigen zin: Jaimie zei dat ze morgen een nieuwe tas gaat kopen. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regels en voorbeelden citaat
Schrijf aanhalingstekens voor het begin en het einde van het citaat.
Begin een citaat met een hoofdletter.
Gebruik een dubbele punt als een citaat in een zin begint.
Een punt, vraagteken of uitroepteken komt voor het laatste aanhalingsteken.
VOORBEELD 
Dori riep: ‘Wacht op mij!’
Robin en Fester zeiden: ‘We zijn nog niet klaar.’

Gebruik komma’s als de zin na het citaat doorloopt en als het citaat na een onderbreking verdergaat.
VOORBEELD
‘Door jullie’, zei Merwin, ‘komen we te laat.’
‘Schiet dan op zeg’, zei Yasin.
‘Ah joh!’, riep Hanne, ‘rustig aan.’

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regels en toepassing van hoofdlettergebruik
  • Hoofdlettergebruik

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Definitielijst
  • Tegenwoordige tijd (tt): De vorm van het werkwoord die aangeeft dat de actie nu plaatsvindt.
  • Verleden tijd (vt): De vorm van het werkwoord die aangeeft dat de actie in het verleden heeft plaatsgevonden.
  • Voltooid deelwoord (volt): Een werkwoordsvorm die een voltooide actie weergeeft, meestal eindigend op -d of -t.
  • Dwangstreepje: Een koppelteken gebruikt om misverstanden te voorkomen of de leesbaarheid van samenstellingen te vergroten.
  • Bijvoeglijk gebruikt werkwoord: Een werkwoordsvorm die als bijvoeglijk naamwoord in een zin functioneert.
  • Interpunctie: Tekens zoals komma's, punten, vraagtekens en uitroeptekens die gebruikt worden om zinnen te structureren.
  • Aanhalingstekens: Tekens die worden gebruikt om directe spraak, citaten of specifieke termen aan te duiden.
  • Hoofdlettergebruik: Het gebruik van hoofdletters aan het begin van zinnen, bij eigennamen en specifieke benamingen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenzinnen 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefentekst interpuncties, hoofdletters

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 20 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 21 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.