B1 Zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp

Persoonsvorm (pv), p.204
In elke zin staan werkwoorden.
Één daarvan is de persoonsvorm.
De persoonsvorm geeft aan het getal, de hoeveelheid en de tijd van de zin. 

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm (pv), p.204
In elke zin staan werkwoorden.
Één daarvan is de persoonsvorm.
De persoonsvorm geeft aan het getal, de hoeveelheid en de tijd van de zin. 

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv), p. 204
Zo vind je de persoonsvorm:
  • Verander de zin van tijd (tijdproef)
  • Verander van enkelvoud naar meervoud, of andersom (getalsproef)
  • Maak de zin vragend (vraagproef)

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
"Hij floot een grappig deuntje tijdens het werk."
A
grappig
B
floot
C
Hij
D
werk

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
De geverfde deur is er een stuk moderner op geworden.
A
geworden
B
is
C
De geverfde deur
D
moderner

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
De zwarte kat ligt bij de centrale verwarming.
A
De zwarte kat
B
verwarming
C
ligt
D
bij

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Het wereldkampioenschap voetbal was voor de Rode duivels een succes.
A
was
B
de Rode duivels
C
Het wereldkampioenschap voetbal
D
succes

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Het knappe meisje heeft een cadeau gekregen van haar mama.
A
Het knappe meisje
B
mama
C
gekregen
D
heeft

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
De kinderen uit die arme buurt voetballen altijd als ze kunnen.
A
kunnen
B
voetballen
C
atijd
D
De kinderen uit die arme buurt

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Iedereen weet dat roodborstjes heel bijzondere vogeltjes zijn.
A
Iedereen
B
vogeltjes
C
zijn
D
weet

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
De juf haalde de blaadjes op om ze te kunnen nakijken.
A
de blaadjes
B
haalde
C
nakijken
D
De juf

Slide 10 - Quizvraag

Zinsdelen, p. 204
  • Elke zin betekent iets.
  • Elk zinsdeel heeft een eigen functie in het geven van die betekenis.
  • Zinsdelen zijn een soort legoblokjes waarmee je de zin opbouwt. 
  • Een zinsdeel is een woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort. Dat groepje woorden vormt samen een zinsdeel en dat zinsdeel heeft dus een functie in de zin.

Slide 11 - Tekstslide

Zinsdelen, p. 204
Een zin verdeel je volgens een aantal stappen in zinsdelen:
1. De PV is het eerste zinsdeel
2. Alles wat voor de PV staat vormt 1 zinsdeel en is dus het tweede zinsdeel.
3. Alle andere werkwoorden in de zin vormen samen een zinsdeel
4. Alle woorden die samen voor de PV zouden kunnen staan, vormen samen een zinsdeel (verplaatsingsproef). 
Gisterochtend heb ik aan mijn kat eten gegeven.

PV = heb
Gisterochtend / heb / ik aan mijn kat eten gegeven.

Gisterochtend staat al voor de PV en is het tweede zinsdeel.
Gisterochtend / heb / ik aan mijn kat eten gegeven.

Er staat nog een werkwoord in de zin en dat is dan het derde zinsdeel.
Gisterochtend / heb / ik aan mijn kat eten / gegeven.

Als ik de verplaatsingsproef doe, vind ik nog drie zinsdelen:
  1. Ik / heb / gisterochtend / aan mijn kat / eten / gegeven.
  2. Aan mijn kat / heb / ik / gisterochtend / eten / gegeven.
  3. Eten / heb / ik / gisterochtend / aan mijn kat / gegeven.
De woorden 'aan mijn kat' kunnen niet uitelkaar gehaald worden bij het maken van een goede zin:
  • Mijn kat heb ik gisterochtend aan eten gegeven

Slide 12 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen:
Zo’n smartphone lijkt me voor reizigers bijzonder handig.

Slide 13 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen:
De mens zou de malariamug volledig kunnen uitroeien.

Slide 14 - Open vraag

Onderwerp, p. 208
  • Hoe vind je het  onderwerp (OW) van de zin?
1) Zoek de pv en dan:
2a) stel de vraag:  wie/wat + pv? 
of
2b) zin in enkelvoud of meervoud zetten

  • Onderwerp kan één woord zijn of een woordgroep.
  • Sommige zinnen hebben geen onderwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Hij floot een grappig deuntje tijdens het werk.
A
grappig
B
floot
C
Hij
D
werk

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
De geverfde deur is er een stuk moderner op geworden.
A
geworden
B
is
C
De geverfde deur
D
moderner

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
De zwarte kat ligt bij de centrale verwarming.
A
De zwarte kat
B
verwarming
C
ligt
D
bij

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Het wereldkampioenschap voetbal was voor de Rode duivels een succes.
A
was
B
de Rode duivels
C
Het wereldkampioenschap voetbal
D
succes

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Het knappe meisje heeft een cadeau gekregen van haar mama.
A
Het knappe meisje
B
mama
C
cadeau
D
heeft

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
De kinderen uit die arme buurt voetballen altijd als ze kunnen.
A
kunnen
B
voetballen
C
atijd
D
De kinderen uit die arme buurt

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Iedereen weet dat roodborstjes heel bijzondere vogeltjes zijn.
A
Iedereen
B
vogeltjes
C
zijn
D
weet

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
De juf haalde de blaadjes op om ze te kunnen nakijken.
A
de blaadjes
B
haalde op
C
nakijken
D
De juf

Slide 23 - Quizvraag