3. De spreker bezit de vloer.De persoon die aan het woord is, krijgt het woord. We praten niet door elkaar heen, we luisteren respectvol en laten iedereen zijn/haar zegje doen.
4. Het jurylid bepaalt wie het meest overtuigend is.
Je spreekt ook tegen het jurylid, want die moet overtuigd worden door jouw argumenten.